Upload
christopher-c-wray
View
224
Download
3
Embed Size (px)
Citation preview
Coccygodynie: etiologie en behandeling
Christopher C. Wray � S. Easom � J. Hoskinson
Keywords coccygodynie � lumbosacrale wervelkolom �coccygodynie � os coccygis
Samenvatting
Naar de etiologie en de behandeling van coccygodynie
werd een prospectief onderzoek uitgevoerd van vijf jaar
waarbij 120 patienten waren betrokken. De oorzaak van
deze aandoening ligt in een afwijking van het bewegings-
apparaat in het gebied van het staartbeen. Prolaps van de
lumbosacrale discus is geen factor van betekenis. Het
betreft een ‘echte’ en lastige aandoening; we vonden
geen tekenen van neurose bij onze patienten.
Fysiotherapie bleek van weinig nut bij de behandeling;
60% van de patienten reageerde positief op lokale injectie
van corticosteroıd en lokale anaesthetica.Manipulatie en
injectie samen bleken zelfs nog meer succes op te leveren:
genezing in ongeveer 85% van de gevallen. Coccygecto-
mie was in bijna 20% noodzakelijk en had een succesper-
centage van meer dan 90%.
Coccygodynie wordt gedefinieerd als pijn in en
rondom het os coccygis; het is een symptoom en geen
diagnose. Klachten die optreden bij zitten en vooral bij
het opstaan uit zithouding zijn typerend.
Behalve bij de gevallen veroorzaakt door een plaat-
selijk letsel blijft de etiologie duister. Enkele zeldzame
voorbeelden van goed gedefinieerde pathologie zijn
onder andere chordoom, reuzencellentumor, intraduraal
schwannoom, perineurale kyste en intra-ossaal lipoom.
De glomustumortheorie is nu verlaten. In het merendeel
van de gevallen van coccygodynie is er geen te achter-
halen oorzaak; deze gevallen worden vaak bestempeld als
idiopathisch. Sommige auteurs zijn de mening toegedaan
dat de pijn te wijten is aan plaatselijke druk op een
buitengewoon prominerend os coccygis of aan ontste-
king van de verschillende ligamenten die aanhechten
aan het os coccygis. Anderen denken dat coccygodynie
‘referred pain’ is, meestal tengevolge van een prolaps van
de lumbosacrale discus. Een derde visie is dat deze
patienten een vorm van neurose hebben of zelfs hyste-
risch zijn.
Het is geen verrassing dat de verscheidenheid aan
geboden behandelingen deze onzekerheid weerspiegelt.
Op verschillende tijdstippen zijn de volgende therapieen
beproefd: hete baden, rubberen ringkussens, rompgips-
koker, zetpillen, fysiotherapie, massage, rontgenstraling,
psychotherapie, sacrale rhizotomie, manipulatie, epidu-
rale injectie, lokale injecties en tenslotte coccygectomie.
We hebben een prospectief onderzoek uitgevoerd in
een poging de etiologie op te helderen en een doeltref-
fende behandeling te vinden.
Patienten en methoden
Gedurende een periode van vijf jaar werden patienten die
naar de ziekenhuizen in Leicestershire werden verwezen
met een diagnose van coccygodynie opgenomen in een
speciaal onderzoek. De criteria voor opneming (in het
onderzoek) waren dat coccygodynie de voornaamste
klacht moest zijn en dat het eerste klinisch onderzoek
bevestigde dat dit inderdaad het geval was. Patienten die
eerder rugklachten in de anamnese hadden, werden in het
onderzoek opgenomen op voorwaarde dat het lang
Christopher C. Wray (*)Airedale General Hospital, Keighley, West Yorkshire,EngelandCoccygodynia: aetiology and treatment [Journal ofBone & Joint Surgery 1991; 73B:355–358]
Stimulus (1993) 12:171–175
DOI 10.1007/BF03062425
13
geleden was of duidelijk van secundair belang bij de
coccygodynie.
De eerste 50 patienten werden uitgebreid bestudeerd
aan de hand van een compleet klinisch onderzoek,
gewone rontgenopnamen van de lumbosacrale wervelko-
lom, bekken en os coccygis, CT-scans van de lumbosa-
crale wervelkolom, isotope botscans van het
sacrococcygeale gebied en een uitgebreide persoons- en
gedragsbeoordeling. Dit laatste vond plaats in de vorm
van een vragenlijst die was gemaakt door de afdeling
psychiatrie van de universiteit. Deze vragenlijst omvatte
speciale aspecten, houding ten opzichte van pijn en
Eysenck’s persoonlijkheidsvragenlijst.
Deze eerste 50 patientresultaten vormden het materi-
aal waaruit we succesrijke behandelmethoden determi-
neerden. Het protocol bestond uit een stapsgewijze serie
behandelingen, elk ingrijpender dan de voorgaande,
waarbij de patient overging naar de volgende stap
omdat een bepaalde behandeling had gefaald. Alle
patienten werden in eerste instantie behandeld met fysi-
otherapie die bestond uit twee weken dagelijks ultrage-
luid, gevolgd door twee weken UKG. Degenen waarbij
deze behandeling niet hielp kregen een lokale injectie
met methylprednisolonacetaat (40 mg Depo-Medrone)
en het lokaal-anaestheticum bupivicaıne (10 ml van
0,25% marcaıne, Astra). De weke delen rondom de zij-
kanten en de punt van het os coccygis werden geınfil-
treerd, maar er werd geen poging gedaan om het
sacrococcygeale gewricht binnen te dringen. Indien
nodig werd de injectie na een maand herhaald. Als de
coccygodynie aanwezig bleef werd het os coccygis gema-
nipuleerd onder algehele verdoving en het coccygeale
gebied werd nogmaals geınfiltreerd met een steroıd en
lokale verdoving. Tijdens de manipulatie lag de patient
op de linkerzij; de manipulatie werd uitgevoerd met de
wijsvinger in het rectum en de duim boven over het os
coccygis. Dit werd herhaaldelijk gebogen en gestrekt
gedurende een periode van ongeveer een minuut, waarbij
het rectale slijmvlies zeer voorzichtig werd gemanipu-
leerd. Als de patient zes weken later nog voldoende ern-
stige pijn had om dat te rechtvaardigen, werd
coccygectomie uitgevoerd.
Alle patienten werden ten minste een jaar gevolgd
(gemiddeld twee jaar en negen maanden).
Het vooronderzoek toonde aan dat enkel fysiothera-
pie niet hielp, maar dat lokale injectie en manipulatie met
injectie beide goed bruikbare behandelingsvormen
waren. De tweede fase van het onderzoek bestond
daarom uit een willekeurige steekproef om de doeltref-
fendheid van deze twee soorten behandeling te vergelij-
ken. Een behandeling werd als geslaagd gedefinieerd
wanneer bij hercontrole na drie maanden een asympto-
matische patient werd gezien. Selectie was op
geboortejaar en het onderzoek werd voortgezet tot 120
patienten waren behandeld, van wie 101 vrouwen en 19
mannen. De gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 38
jaar (uiteenlopend van 11 tot 74) en van de mannen 47
jaar (uiteenlopend van 13 tot 76). De gemiddelde duur
van de symptomen voor verwijzing was zestien maanden
(uiteenlopend van een half jaar tot tien jaar). Dertig van
de patienten hadden een valpartij in hun anamnese; bij
veertien begon de coccygodynie tijdens een bevalling; in
nog eens vijftien gevallen was er sprake van een of andere
vorm van herhaalde letsels. Hierbij waren onder meer het
gebruik van een roeibank om fit te blijven (2) en lang-
durig fietsen (3). Bij zes patienten begon de pijn in aan-
sluiting op chirurgisch ingrijpen; drie van hen hadden
gelegen in een houding voor lithotomie, wat erop wijst
dat langdurige druk de oorzaak kan zijn.
Er waren veertien patienten die werden uitgesloten of
die niet kwamen opdagen, zes uit het vooronderzoek en
acht uit de willekeurige steekproef. Hierbij waren drie
mannen met een ziekte die onmiddellijke behandeling
vereiste. Een had een carcinoom van het rectum, een
ander prostaatkanker met secundaire uitzaaiingen in
het pelvis en de derde had een chronische prostaatontste-
king. Vier mannen waren tevreden met de verzekering
dat ze geen maligne aandoening hadden en zagen daarna
van verdere behandeling af. Een andere man leed duide-
lijk aan een acute angstpsychose die directe behandeling
noodzakelijk maakte. De vrouwen die van behandeling
afzagen verklaarden dat zij hun symptomen niet ernstig
genoeg achtten om behandeling te rechtvaardigen.
Resultaten
Vooronderzoek
Van de 50 patienten die deel uitmaakten van het voor-
onderzoek herstelde slechts 16% door fysiotherapie; bij
38% van de patienten die lokale injecties kregen en 71%
van de patienten die manipulatie met injectie kregen, trad
herstel op.
De willekeurige steekproef
Tabel 1
laat zien dat lokale injecties, toegepast als een eerstel-
ijnsmaatregel, een successcore behaalden van bijna 60%
en dat manipulaties met injectie in 85% van de gevallen
een positief resultaat hadden.
172 Stimulus (1993) 12:171–175
13
Hernieuwde klachten
Gedurende de gehele follow-up periode traden bij vier
(21%) patienten die met succes een injectie hadden
gehad en bij acht (28%) die met succes waren gemani-
puleerd opnieuw de symptomen op. Dit kwam het
meest voor in het eerste jaar. Dezelfde behandeling
werd weer toegepast, met succes bij alle patienten op
twee na, die een derde keer gemanipuleerd werden,
opnieuw klachten kregen en tenslotte een coccygecto-
mie ondergingen.
Coccygectomie
Van de 120 patienten reageerden 23 niet op injectie en
manipulatie of kregen opnieuw klachten na herhaalde
behandelingen. Bij hen werd coccygectomie toegepast.
Alle operaties werden uitgevoerd door een chirurg. De
beweeglijke coccygeale segmenten werden verwijderd
waarna zorgvuldig elk benig uitsteeksel onder aan het
sacrum werd gladgemaakt. De huid werd dichtge-
maakt met subepidermaal Ethilon. Alle wonden gena-
zen vlot in eerste instantie; in een geval trad enige
vertraging op in het herstel. Van de 23 patienten had-
den er 21 een uitstekend resultaat met volledig en blij-
vend vermindering van pijn. We hebben geen
verklaring voor de twee mislukkingen; de preopera-
tieve subjectieve en objectieve symptomen onder-
scheidden zich niet van die van de succesgevallen.
Postoperatief waren de symptomen identiek aan de
pre-operatieve situatie.
Invloed van prominerend bot op de behandeling
Van de 120 patienten hadden er 36 een buitengewoon
prominerend os coccygis en bij twaalf van hen was coc-
cygectomie noodzakelijk. Het merendeel (24) echter her-
stelde met de conservatieve maatregelen die zeker in
eerste instantie gerechtvaardigd zijn.
Onderzoeken
Rontgenopname
De rontgenopnamen werden ingedeeld volgens Postac-
chini en Massobrio. De patienten in ons onderzoek die
coccygectomie ondergingen weken in rontgenologisch
opzicht niet af van de anderen. De enige waarde van
rontgenopnamen is het uitsluiten van ernstiger
pathologie.
Radio-isotopenscan
Deze waren allemaal negatief en zijn van geen waarde bij
deze afwijking.
ct-scan
Van de eerste 50 onderzochte patienten bleken er dertien
een discusprolaps te hebben, zeven op het niveau L5–S1
en zes op het niveau L4–5. Nog eens elf patienten hadden
uitpuilende disci op dezelfde niveaus. Bij 48% van de
patienten was dus aantoonbare discuspathologie, hoewel
zij op dat moment geen ernstige rugpijn of uitstralende
pijn hadden. Er was een slechte correlatie tussen de
objectieve symptomen bij CT-onderzoek en rugpijn in
het verleden.
Persoonlijkheids-/gedragsbeoordeling
Van slechts drie van de 50 patienten die uitvoerig werden
onderzocht werd gedacht dat ze abnormale persoonlijk-
heidstrekken vertoonden. Een van de patienten met een
slecht resultaat na coccygectomie was een van deze drie,
hoewel een andere patient die slecht had gescoord bij de
gedragsbeoordeling goed reageerde op het daaropvol-
gende chirurgisch ingrijpen.
Beschouwing
Coccygodynie is een onderbelichte aandoening. De
meeste literatuur doet verslag van retrospectieve analyse
van bepaalde handelingen of geeft anekdotische com-
mentaren op een handvol gevallen.
Een veel voorkomende gedachte is dat patienten met
coccygodynie lijden aan angst, neurose of zelfs hysterie.
Bremer (1896) was een uitgesproken voorstander van
deze visie; hij keurde coccygectomie dan ook sterk af en
verklaarde dat ‘de tijd zal komen dat een andere gene-
ratie medici zulke operaties zullen zien als een van de
grootste dwalingen van de medische wetenschap. Het
probleem zit in de geest, maar niet in de periferie, in bot
Tabel 1. Resultaten van een steekproef om plaatselijke injectiealleen te vergelijken met manipulatie en injectie.
Aantalpatienten
Succes(percentage)
Herhaling optermijn
Alleenplaatselijkeinjectie
29 17 (59) 4
Manipulatie metinjectie
33 28 (85) 8
Stimulus (1993) 12:171–175 173
13
noch huid.’ Verschillende andere auteurs hebben opge-
merkt dat patienten die niet herstelden na coccygectomie
vervolgens psychoneurotische trekjes gingen vertonen.
Anderzijds schreefWilson (1976) dat ‘patienten die lijden
aan deze kwaal niet neurotisch zijn ’ alleen worden hun
symptomen nog niet begrepen’. Onze resultaten geven
ongetwijfeld steun aan zijn visie; het is duidelijk dat
coccygodynie niet kan worden beschouwd als een hyste-
rische of neurotische aandoening. Onze gedragsbeoorde-
ling wijst erop dat patienten met coccygodynie in
psychologisch opzicht niet verschillen van andere
patientengroepen.
Veel auteurs hebben coccygodynie beschouwd als
‘referred pain’ vanuit een lumbosacrale discusprolaps.
Richards (1954) bijvoorbeeld ondersteunde deze hypo-
these, omdat hij zag dat vele mensenmet discusprotrusies
klaagden over coccygodynie in verband met hun ischias-
klachten en dat bijna de helft van zijn patienten met
coccygodynie vooraf rugklachten hadden gehad. Ver-
schillende auteurs hebben recentelijk commentaar gele-
verd op het samengaan van coccygodynie en rugpijn: zij
hebben patienten gezien die niet herstelden na coccygec-
tomie en pas later na een lumbale discusoperatie vermin-
dering van hun symptomen ondervonden. Voorgesteld is
wel dat voor operatief ingrijpen altijd eerst myelografie
moet worden uitgevoerd. Andere auteurs hebben erop
gewezen dat coccygodynie een neuralgische toestand kan
zijn als gevolg van irritatie van de sacrale zenuwen.
Onze CT-scans bij 50 patienten met coccygodynie lij-
ken de gedachte te ondersteunen dat de pijn werd ver-
oorzaakt door een lumbosacrale discusprolaps.
Aangezien echter bijna al deze patienten baat vonden
bij behandeling, gericht op het os coccygis, geloven wij
dat de theorie van ‘referred pain’ van een lumbale dis-
cusprolaps doeltreffend is weerlegd. Er zijn verschillende
eerdere meldingen van een hoge incidentie van discus-
prolaps bij asymptomatische patienten. Een myelogra-
fisch onderzoek van 300 asymptomatische patienten
toonde bij 24% protrusie van lumbale disci aan. Een
andere onderzoeker vond een optreden van 66% van
discusprotrusie bij post-mortem onderzoek van patien-
ten boven de dertig jaar.
Er is veel gesproken over het verband tussen proble-
men van de lumbale wervelkolom encoccygodynie. Rug-
pijn komt veel voor en het is duidelijk dat de twee
aandoeningen zo nu en dan samengaand voorkomen.
Er zijn echter maar heel weinig patienten bij wie de
symptomen zo verweven zijn dat men de coccygodynie
niet kan onderscheiden van het veel vaker voorkomende
rugpijnsyndroom.
Lokale therapie of het nu injectie, manipulatie of coc-
cygectomie betreft, is een goede behandelingsvorm voor
coccygodynie. De oorzaak moet daarom liggen in een of
andere afwijking van het bewegingsapparaat rondom het
os coccygis. Histologisch onderzoek daarvan heeft niet
bijgedragen tot het vinden van een oorzaak. Er is wel
gesuggereerd dat avasculaire necrose een kenmerk is. In
de literatuur verscheen de histologische bevinding van
een avulsie van de kraakbeeneindplaat van het subchon-
drale bot. De laesie leek op die gezien bij een ‘tenniselle-
boog.’ Het is daarom interessant dat een van onze
patienten spontaan opmerkte dat haar coccygodynie
heel erg leek op de klachten die ze had gehad van haar
‘tenniselleboog.’ Wij ondersteunen het idee dat bij de
meerderheid van de patienten lokale factoren een pri-
maire rol spelen bij het ontstaan van coccygodynie.
De veel hogere aandoeningsfrequentie bij vrouwen in
ons onderzoek is in overeenstemming met andere onder-
zoeken. Het os coccygis steekt meer uit bij vrouwen en
loopt daardoor waarschijnlijk sneller letsel op. Coccygo-
dynie bij mannen is zo ongewoon dat in sommige ernsti-
ger gevallen grote argwaan op zijn plaats is.
Lokale injectie met een steroıd en anaesthetica
rondom het os coccygis is een eenvoudige poliklinische
behandeling, en zou in het algemeen tot een eerstelijns
behandelingsvorm moeten behoren.
Als een tweede injectie nog geen succes oplevert, is
manipulatie van het os coccygis gecombineerd met nog
een lokale injectie geındiceerd. Als manipulatie van het
os coccygis met injectie in eerste instantie werd toegepast,
was er in 85% van de gevallen een positieve reactie.
Waarschijnlijk rekt manipulatie de ligamenten waardoor
normale bewegingen pijnloos worden. Na manipulatie
zijn er vaak plaatselijk een paar dagen wat klachten,
maar daarna nemen de symptomen langzaam af. We
hebben geen complicaties gezien die toe te schrijven
waren aan manipulatie. De doeltreffendheid van mani-
pulatie is door verschillende auteurs beschreven.
We hebben geen ervaring met massage van de bekken-
bodemspieren, zoals voorgesteld door Thiele (1963). Hij
geloofde dat spasme van de M. levator ani verantwoor-
delijk is voor de klachten bij coccygodynie en dat ano-
rectale infectie vaak een oorzakelijke factor is. We zijn
het niet eens met zijn verklaring dat druk op het puntje
van de coccyx niet pijnlijk is. Het ongevoelige os coccygis
in onze ervaring bestaat niet.
In ons onderzoek recidiveerden de klachten bij 20%
van de patienten die in eerste instantie met conservatieve
maatregelen goed geholpen waren. Herhaling van behan-
deling was meestal effectief in die zin, dat blijvende ver-
betering het gevolg was. Als coccygectomie uiteindelijk
noodzakelijk is, wordt het resultaat ervan niet negatief
beınvloed door langdurige conservatieve therapie.
Coccygectomie bleek geındiceerd voor ongeveer 20%
van onze patienten. Andere auteurs hebben percentages
174 Stimulus (1993) 12:171–175
13
tussen de 10 en 20 aangegeven. Onze successcore (90%)
komt overeen met de resultaten van ander onderzoek.
Een opvallende bijzonderheid in dit onderzoek was de
dankbaarheid van de patienten voor het feit dat hun
aandoening serieus werd genomen en dat ze met sympa-
thie werden behandeld. Velen hadden al lang pijn en
hadden het gevoel dat hun symptomen voordien waren
gekleineerd. Coccygodynie kent een goede behandelings-
vorm die een betere reputatie verdient dan tot nu toe het
geval was.
[91215 ’ vert. Dieuwertje Plancken-Kroon]
Stimulus (1993) 12:171–175 175
13