Upload
others
View
0
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Binnenkort op deze school………………………...
Voeding
het nieuwste rekenthema
Start: 25 mei Einde: 11 juni
Opening van het project:
Onderwerp:
Opening van het project, 25 mei.
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Bewegingsonderwijs, CUMA, rekenen.
Doelen:
o Leerlingen kennen het onderwerp van het nieuwe
rekenthema.
o Leerlingen worden enthousiast gemaakt voor het
aankomende rekenthema.
o Leerlingen krijgen een eerste werkvorm voor plus en min
sommen onder de 10 aangeboden.
o Leerlingen krijgen een eerste werkvorm voor deelsommen
onder de 100 aangeboden.
o Leerlingen krijgen een eerste werkvorm voor maal
sommen onder de 20 aangeboden.
o Leerlingen leren voorkeurskeuzes maken ten aanzien van
voedsel op basis van prijs (punten).
Omschrijving van
de les:
25 mei;
0845 – 0915 uur Inleiding;
De leerlingen komen na het pinksterweekend weer op school. De
leerlingen gaan net als normaal met hun groepsleerkracht naar hun
eigen klas. In de klas worden de ditjes en datjes van het weekend
besproken.
Daarna legt de leerkracht uit dat we met een nieuw project gaan
starten. De leerkracht vertelt dat dit project, voeding heet. De
leerkracht vertelt dat we dit thema gezamenlijk gaan openen met de
hele school. De leerkracht vertelt dat we een quiz gaan spelen.
De leerkracht legt uit; Buiten op het speelplein staan twee grote
vakken getekend. In deze vakken staat A en B. Er worden door juf
Ans of Meneer Martie 10 vragen gesteld. Bij elke vraag ga je in het
vak staan van het antwoord waarvan jij denkt dat het correct is. Als
het antwoord gegeven is en je staat in het goede vak, krijg je een
stempel op je stempelkaart. Het is de bedoeling dat je zo veel mogelijk
stempels verzameld. Want voor deze stempels kun je later op de dag
prijzen kopen.
0915-0945 (max) uur Kern;
Op het schoolplein wordt de quiz gespeelt met de leerlingen. Martie
en Ans leiden deze quiz. De quiz wordt voor de auti-groepen op de
auti-speelplaats gehouden en voor de zmok-groepen op de zmok-
speelplaats.
De vragen:
1. Waar zitten meer calorieën in, een big Mac of vijf bruine
boterhammen? (big mac= A, Bruine boterham=B)
2. Waar zitten meer calorieën in, een broodje kroket of een
broodje kaas? (broodje kroket=A, Broodje kaas=B)
3. Waar zitten meer calorieën in, een Wopper of 20 rijstwafels?
(Wopper=A, 20 rijstwafels=B)
4. Waar zitten meer calorieën in, een nasibal of een kaassoufflé?
(Nasibal=A, Kaassoufflé=B)
5. Waar zitten meer calorieën in, een Mc Chicken of een gewone
hamburger? (Mc Chicken=A, gewonen hamburger=B)
6. Waar zit meer vet in, een cheeseburger van Mc Donalds of een
cheeseburger van Burger king? (Mc Donalds=A, Burger
King=b)
7. Waar zitten meer calorieën in, een glas tomatensap of een glas
yoghurtdrink? (Tomatensap=A, Yoghurtdrink=B)
8. Waar zitten meer calorieën in, Tomatenketchup of Mayonaise?
(Tomatenketchup=A, Mayonaise=B)
9. Waar verbrand je meer calorieën mee, wandelen of fietsen?
(wandelen=A, fietsen=B)
10. Waar verbrand je meer calorieën mee, fietsen of zwemmen?
(fietsen=A, zwemmen=B)
Na elke vraag worden bij de leerlingen die in het goede vak staan en
dus het goede antwoord hebben gegeven stempels gezet op hun
stempelkaart. Martie en Ans geven ter plaatsen een leerkracht deze
belangrijke taak.
Afsluiting;
Martie en Ans gaan de klassen rond met een etenswaarkarretje. Hierop
staan allerlei etenswaren, zowel gezond als ongezonde. De leerlingen
kunnen voor het aantal stempels dat zij hebben behaald bij de quiz,
etenswaar kopen. Er zijn ook etenswaren voor veel grotere aantal
punten of juist halve punten. Zo moeten leerlingen gaan
vermenigvuldigen of juist delen. (Zie prijzenlijst)
Martie en Ans komen langs volgens onderstaand schema:
(Als dit ergens niet mogelijk is, kun je onderling wisselen. Maar dat
moet je zelf regelen als groepsdocent zijnde)
Tijd: Wie komt? In welke klas?
0945-1015 Martie Martie
1015-1145 Ans Ans
1115-1200 Ans Oskar
1200-1245 Ans Armand
1315-1400 Martie Robbie
1400-1445 Martie Leo
Tijdsplanning:
Inleiding: 30 min
Kern: 30 min
Slot: 20 min per klas
Voorbereidingen:
o Tekenen van twee vlakken op het schoolplein. Met daarin de
letters A en B.
o Kopiëren van de stempelkaarten voor elke leerling.
o Voedings-kar-winkel klaar maken.
o Uitprinten van prijzenlijst.
Materialen:
o Stoepkrijt.
o Stempelkaarten 60 stuks.
o 2 stempels.
o Prijzenlijst.
o Voedsel voor in winkeltje.
Calorieën A:
Onderwerp:
Calorieën
Gerelateerd aan
vakgebieden:
CUMA, koken
Doelen:
o Leerlingen weten wat de term calorieën betekent.
o De leerlingen weten wat koolhydraten zijn.
o Leerlingen weten dat voedingsstoffen verschillende waarden
hebben.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht begint een klassengesprek over calorieën. De leerlingen
gaan associëren met dit woord. Wat weten zij hiervan? De leerkracht
schrijft de antwoorden op het bord. Zo ontstaat een woordweb.
Kern;
Maak samen met de leerlingen blz. 1 t/m 7 van het werkboek
bewegen, bewegen, blijven bewegen. Het is handig om dit klassikaal
te doen. U kunt bijvoorbeeld de vragen telkens door een leerling laten
voorlezen.
Afsluiting;
De leerlingen kleuren de kleurplaat over gezonde voeding.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 25 minuten.
Afsluiting: 10 minuten.
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert het werkboek; bewegen, bewegen,
blijven bewegen voor elke leerling.
o De leerkracht kopieert de kleurplaat voor elke leerling.
Materialen:
o Werkboek, voor elke leerling.
o Kleurplaat voor elke leerling.
o Potlood
o Gum
o Kleurpotloden of stiften
Calorieën B:
Onderwerp:
Calorieën
Gerelateerd aan
vakgebieden:
CUMA, koken, rekenen
Doelen:
o Leerlingen weten wat de term calorieën betekent.
o De leerlingen weten wat koolhydraten zijn.
o Leerlingen weten dat voedingsstoffen verschillende waarden
hebben.
o Leerlingen weten hoeveel voedingsstoffen je op een dag nodig
hebt.
o Leerlingen weten welk eten je moet nemen om hieraan te
voldoen.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht begint de les met een mini quiz.
Vragen:
1. Er zitten meer calorieën in een donut dan in een boterkoek.
(Antwoord, Nee)
2. Cup a soup kip bevat minder calorieën dan cup a soup tomaat.
(Antwoord, Nee namelijk evenveel)
3. Een pizza salami heeft meer calorieën dan een pizza tonijn.
(Antwoord, Ja)
Kern;
De leerkracht vertelt dat een volwassen persoon een maximaal aantal
calorieën per dag mag hebben. Een man namelijk 2500 en vrouwen
2000 per dag. Maar wat kan je dan allemaal eten op een dag?
De leerlingen schrijven van één dag op wat zij allemaal gegeten en
gedronken hebben. De leerlingen voeren deze voedingstoffen in, in de
calorieënteller. (www.calorieënteller.nl)
Zo kunnen de leerlingen zien of zij die dag te veel of te weinig
calorieën binnen hebben gekregen.
Afsluiting;
De leerlingen kleuren de kleurplaat over gezonde voeding.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 25 minuten.
Afsluiting: 10 minuten.
Voorbereidingen:
o Zorg dat het ict-lokaal beschikbaar is.
Materialen:
o Potlood
o Gum
o Computer met internet
Calorieën C:
Onderwerp:
Calorieën
Gerelateerd aan
vakgebieden:
CUMA, koken, rekenen
Doelen:
o Leerlingen weten dat voedingsstoffen verschillende waarden
hebben.
o Leerlingen weten hoeveel voedingsstoffen je op een dag nodig
hebt.
o Leerlingen weten welk eten je moet nemen om hieraan te
voldoen.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht vertelt dat wij eens gaan onderzoeken welke leerkracht
gisteren de minste calorieën heeft gegeten. Elke leerling gaat één
leerkracht interviewen. Hierbij hoeft hij of zij maar één vraag te
stellen: Wat heb je gisteren allemaal gegeten en gedronken.
De leerlingen schrijven dit allemaal op een papiertje.
Tip: u hoeft niet perse aan leerkrachten te vragen wat ze gegeten en
gedronken hebben. Leerlingen kunnen ook hun eigen dagmenu
opschrijven.
Kern;
De leerlingen gaan het dagmenu van deze leerkracht in de
calorieënteller invoeren. (www.calorieënteller.nl) Zo kunnen de
leerlingen berekenen welke leerkracht gisteren de minste calorieën
heeft gegeten.
Afsluiting;
De leerlingen kunnen eventueel de vaandels van “meeste aantal
calorieën”en “minste aantal calorieën” maken en / of uitreiken aan de
desbetreffende leerkracht.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 25 minuten.
Afsluiting: 10 minuten.
Voorbereidingen:
o Zorg dat het ict-lokaal beschikbaar is.
Materialen:
o Potlood
o Gum
o Computer met internet
Themales Verschillende eetculturen A:
Onderwerp:
Verschillende eetculturen
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Nederlands, CUMA, Godsdienst.
Doelen:
o Leerlingen leren over verschillende eetculturen zoals;
Christendom, Hindoeïsme, Islam en het Jodendom.
o Leerlingen leren de eetculturen van hun klasgenootjes kennen.
o Leerlingen oefenen aan het vakgebied, begrijpend lezen.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerlingen lezen de tekst over verschillende eetculturen. De
leerlingen kunnen om de beurten een stukje voorlezen. Daarna worden
de vragen horend bij de infotekst gezamenlijk beantwoord.
Kern;
De leerkracht start een klassengesprek over eetculturen. Er kunnen
zaken uit de tekst nabesproken worden. De leerkracht nodigt de
leerlingen uit om over hun eigen eetcultuur te vertellen. Zo kunnen de
verschillende eetculturen uit een klas benoemd worden. Deze
verschillende eetculturen worden op het bord geschreven.
Afsluiting;
De leerkracht verteld dat we een volgende les, verder op deze
verschillende eetculturen in zullen gaan.
Tijdsplanning:
Inleiding: 30 min
Kern: 14 min
Afsluiting: 1 min
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert de infotekst; verschillende eetculturen
en de vragen voor elke leerling.
Materialen:
o Infotekst; verschillede eetculturen en de vragen 8 X
Verschillende eetculturen
Christendom
In het christendom mag eigenlijk alles gegeten worden. Vroeger hield men wel op vrijdag
visdag. Op die dag werd er geen vlees gegeten. Op feestdagen
worden er wel speciale dingen gegeten. Zoals met Pasen
worden er paaseieren gegeten. Deze worden eerst gekookt en
dan beschilderd. Daarna worden ze verstopt en mogen de
kinderen ze gaan zoeken. Met Sinterklaas worden er
pepernoten en speculaaspoppen gegeten, maar ook chocolade
letters en banketstaaf. Met oud op nieuw worden er oliebollen
gebakken.
De katholieken kennen ook een vastenperiode. Dit is tussen
Carnaval en Pasen in. Carnaval is het feest van de vastenavond
gevolgd door Aswoensdag. Dit is dan het begin van de vasten die
40 dagen duurt. Kinderen hebben dan een vastentrommeltje waarin
ze al het snoep wat ze krijgen in bewaren. Na de vasten mogen ze
dit opeten.
Hindoeïsme
Eten neemt een belangrijke plaats in bij de Hindoe. Er zijn regels maar die volgt niet iedereen.
Maar ze proberen gezond te eten met voedsel dat hun geest versterkt en kracht geeft. Melk en
vlees zijn populair want de koe neemt een bijzondere plaats in. Het dagelijks eten neemt voor
de Hindoe ook een bijzondere plaats in. Maar het vlees wordt
niet gegeten. Ze willen namelijk anderen geen pijn doen om
aan voedsel te komen. Er zijn dus heel veel vegetariërs onder
de Hindoes. Zij leven van plantaardig voedsel, melk en
melkproducten en drinken geen alcohol. Toch zijn er ook
vleeseters maar die eten alleen vlees van kleine dieren (vis,
gevogelte en eieren). En er zijn er ook die alle soorten vlees
eten behalve rundvlees. Voor alle Hindoes geldt dat hun
voedsel niet in aanraking geweest mag zijn met rundvlees en
ook niet gekookt mag zijn in rundvleesbouillon.
Veel Hindoes eten met hun handen. Door niet alleen te ruiken maar ook te voelen wat je eet
kun je extra van de maaltijd genieten.
Het Hindoeïsme kent heel wat vormen van vasten.
Bijvoorbeeld een dag of meerdere dagen niets
eten of niet praten. Iedereen bepaalt zelf wanneer
en hoelang hij wil vasten. Ook kinderen kunnen
daaraan mee doen. Hoe lang er ook gevast wordt
er mag niets gegeten worden dat zout bevat of dat
gebakken of gekruid is. Er zijn ook verschillende
reden om te vasten. Het kan met de godsdienst te
maken hebben (voorbereiding van een feest of
tijdens het mediteren) maar ook een politieke
reden hebben (bv een hongerstaking). Maar het kan ook zijn om geld te sparen om aan armen
te geven.
Islam
Regels voor eten en drinken.
De islamitische wet verdeelt het voedsel in drie verschillende
groepen:
• Halal – toegestaan voedsel
• Makruh – voedsel dat gegeten mag worden hoewel
moslims er niet toe worden aangemoedigd
• Haram – verboden voedsel
Moslims mogen de volgende voedingsmiddelen niet eten:
• varkensvlees
• vlees van vleesetende dieren
• bloed, in welke vorm dan ook
• producten zoals gelei, waarin gelatine zit, omdat dat gemaakt is van de hoorns en hoeven
van dieren die mogelijk niet halal zijn.
• bepaalde soorten kaas, omdat er dierlijke producten in zijn verwerkt
• alles wat tot verslaving kan leiden, is ook verboden. Dit omvat onder meer schadelijke
stoffen, zoals drugs en alcohol.
Halal-vlees.
Moslims kopen vlees bij een halal-slager. Het woord halal
betekent ‘rechtmatig’ en de slager moet het vlees op een
bepaalde manier bereiden terwijl hij de woorden Allaho-
Akbar’ -wat ‘God is groot’ betekent - herhaalt. Alle vet en
het bloed worden verwijderd waardoor het vlees langer
vers blijft. Moslims mogen ook vlees eten dat is bereid
volgens de joodse methode en ‘koosjer’ heet. In niet-
islamitische landen moeten moslims er goed op letten dat
er geen vlees zit verwerkt in voorverpakte
voedingsmiddelen. Sommige soorten ijs bevatten
bijvoorbeeld ongeoorloofde dierlijke vetten..
De Ramadan
De ramadan is de vastenmaand voor de moslims. Dit is de negende maand van het Islamitisch
maanjaar, de maand waarin God de Koran aan de man bracht. Hij begint als twee orthodoxe
moslims de nieuwe maan sikkel hebben gezien. Een maand lang mogen moslims niet drinken
en eten zolang de zon op is. Kleine kinderen, zieken of erg oude mensen en zwangere
vrouwen hoeven hieraan niet mee te doen. Door te vasten hopen moslims hun ziel te zuiveren
en danken ze God voor alles wat hij hen gegeven heeft. Tevens herinnert het de rijken eraan
hoe het is arm en hongerig te zijn. Na
zonsondergang is het feest. Als beloning voor de
zelfbeheersing overdag mag er dan gegeten
worden. Daarna volgt het Suikerfeest. Dit feest
duurt 3 dagen en iedereen trekt dan nieuwe
kleren aan. Er worden cadeaus gegeven en er
wordt voedsel aan de arme mensen gegeven.
Maar ook komt iedereen bij elkaar om samen te
eten en drinken. Sommige moslims hervatten
het vasten op de tweede dag van de nieuwe
maand. Dit vrijwillig vasten heet saum s-
saabirien (het vasten van hen die volharden) en
duurt 6 dagen.
Jodendom
Joden moeten Kasjer of ook wel Koosjer eten. Koosjer betekent 'geoorloofd' of 'toegestaan'.
de Thora is hier vrij nauwkeurig in.
'Elk dier dat gespleten hoeven heeft en herkauwt, moogt gij eten. (...) Dit moogt gij eten van al
wat in het water leeft: al wat vinnen en schubben heeft, moogt gij eten, maar gij zult niets eten
dat geen vinnen of schubben heeft; onrein zal dat voor u zijn.'2
Vlees van koeien en schapen mag dus wel gegeten worden want deze dieren hebben gespleten
hoeven en herkauwen. Varkens hebben weliswaar ook gespleten hoeven, maar ze herkauwen
niet. Zij behoren daarom tot de onreine dieren. Ook schaaldieren mogen niet gegeten worden
omdat ze geen vinnen en schubben hebben. Het eten van dieren die uit zichzelf zijn
doodgegaan, is verboden. Bloed van een geslacht dier mag niet gegeten worden. Vlees en
melk mogen niet samen in een maaltijd zitten: dus geen brood met boter en gehakt, maar ook
geen yoghurt na de maaltijd met vlees, want:
'Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn
moeder.'3
Minnich en parve zijn voedingsmiddelen die zowel met
melk als met vlees gecombineerd mogen worden.
Mensen die koosjer eten, hebben in de keuken een
gedeelte voor het maken van eten met vlees. Spullen die
gebruikt worden om maaltijden met vlees te maken
mogen niet gebruikt worden voor andere maaltijden .
Een theedoek die gebruikt is om een braadpan af te
drogen maag niet gebruikt worden om een toetjeslepel
mee af te drogen.
Vragen:
Wat voor dag was vrijdag voor de christenen?
Noem drie voorbeelden van eten voor speciale feestdagen voor de christenen?
Hoe lang duurt de vasten van de christenen?
Welk dier neemt een belangrijke plaats in, in het Hindoeïsme?
Wat voor soort eten, eten Hindoes niet of heel weinig?
Waarom eten Hindoes met hun handen?
Welke drie redenen om te vasten voor Hindoes worden er in de tekst genoemd?
1.
2.
3.
Wat betekenen deze drie woorden : Halal, Makruh en Haram?
1.
2.
3.
Welk eten mogen Moslims niet eten (6 stuks)?
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Hoe noemt men het feest wat bedoeld is om het einde van de Ramadan te vieren?
In welk geloof wordt er koosjer gegeten?
Wat mag je wel eten als je koosjer eet?
Themales Verschillende eetculturen B:
Onderwerp:
Eigen eetcultuur.
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Nederlands, CUMA, ICT.
Doelen:
o Leerlingen leren de eetculturen van hun klasgenootjes kennen.
o Leerlingen leren hun eigen eetcultuur beter kennen.
o Leerlingen oefenen aan hun internet-opzoek-vaardigheden.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht legt de ICT-opdracht uit.
Kern;
De leerlingen maken de ICT-opdracht.
Afsluiting;
De leerlingen presenteren hun opdracht aan de andere leerlingen.
Tijdsplanning:
Inleiding: 5 min
Kern: 30 min
Afsluiting: 10 min
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert de ICT-opdracht voor elke leerling.
o De leeracht zorgt ervoor dat het ICT-lokaal beschikbaar is.
Materialen:
o ICT-opdracht 8 X
o Computer 8 X
Wat doe ik wel? Wat mag niet?
Aan eettafel eten. Zelf je eten opscheppen.
Met bestek eten. Met je handen eten.
Schapenvlees eten Varkensvlees eten.
Boeren na het eten.
Voorbeeld:
Jouw eetcultuur!
Voor deze opdracht ga je nadenken over jouw eigen eetcultuur. Ook ga je dingen opzoeken
over jouw eigen eetcultuur. Je maakt deze opdracht in word, dus openen het programma
Word. Hieronder staat stap voor stap beschreven hoe je de opdracht moet maken.
Stap 1;
Maak met word-art een mooie titel. De titel van je werkstuk is; Mijn eetcultuur!
Stap 2;
Beschrijf welke eetcultuur bij jou past. Heeft deze te maken met het land waar je woont of het
geloof dat je hebt.
Stap 3;
Zoek een plaatje wat bij jouw eetcultuur past. Plak het bij de tekst van stap 2.
Stap 4;
Beschrijf hier wat er anders is aan jouw eetcultuur, dan aan andere eetculturen.
Stap 5;
Voeg een schema in zoals hiernaast en
vul je schema helemaal in.
Stap 6;
Zoek zoveel mogelijk plaatjes die bij
jouw eetcultuur horen. Maak een
collage van al deze plaatjes. De
collage moet 1 pagina groot zijn.
Stap 7;
Zoek een recept van een gerecht wat helemaal hoort bij jouw eetcultuur.
(kijk bijvoorbeeld op www.smulweb.nl)
Voorbeelden:
Mijn eetcultuur is de Hollandse eetcultuur. Ik eet op een Hollandse manier.
Mijn eetcultuur is de Islamitische eetcultuur. Deze hoort bij mijn Islamitische
geloof.
Themales Verschillende eet culturen C:
Onderwerp:
Eigen eet cultuur.
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Consumptief, Begrijpend lezen.
Doelen:
o Leerlingen leren welke recepten bij welke eetcultuur horen.
o Leerlingen leren een recept aflezen.
o Leerlingen leren kook-vaardigheden.
o Leerlingen leren hoeveelheden van een recept om te zetten
naar het juiste aantal personen. (Delen en Vermenigvuldigen)
o Leerlingen leren ingrediënten afwegen en afmeten.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
Samen met de leerlingen kiest de leerkracht één van de recepten van
de vorige les uit. Je kunt er ook voor kiezen om meerder recepten te
kiezen. Samen met de leerlingen maak je een boodschappenlijstje.
Hierbij moeten de leerlingen de hoeveelheden omzetten naar het juiste
aantal personen. Een recept wat bedoelt is voor 6 personen moet
omgezet worden naar een portie voor 1 of 2 personen. Samen met de
leerlingen worden de boodschappen gedaan.
Kern;
De leerlingen koken het gekozen of meerder gekozen recept.
Afsluiting;
De leerlingen eten het gemaakte eten op. Het is leuk om hierbij gasten
uit te nodigen. Zoals andere leerkrachten.
Tijdsplanning:
Inleiding: 30 min
Kern: 50 min
Afsluiting: 10 min
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert de recepten.
Materialen:
o Recepten van de ICT-opdracht.
Gezonde voeding A:
Onderwerp:
Gezonde voeding
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, consumptief, CUMA, Biologie
Doelen:
o Leerlingen weten of hun eigen voedingspatroon gezond is of
niet.
o Leerlingen weten wat eetgewoontes zijn.
o Leerlingen kennen het verschil tussen een stevig ontbijt,
middageten of een tussendoortje.
o Leerlingen leren verschillende soorten groeten en fruit kennen
en herkennen.
o Leerlingen kennen de betekenis van de termen: inheems fruit
en uitheems fruit.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht vraagt aan de leerlingen: Hoe gezond eet jij?
Over dit onderwerp wordt een klassengesprek begonnen.
De leerkracht vertelt dat we eens verder gaan kijken naar die “gezonde
voeding”.
Kern;
Samen met de leerlingen maak je gezamenlijk blz 1 t/m 11 van het
werkboek gezond eten! (Zie volgende pagina)
Afsluiting (als er tijd over is);
De leerlingen mogen snuffelen op de volgende site:
www.voedingscentrum.nl. Je kunt de site ook laten zien op het
smartboard.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 30 minuten
Afsluiting: 5 minuten
Voorbereidingen:
o Werkboek kopiëren voor elke leerling.
Materialen:
o Werkboek; Gezond eten! Voor elke leerling.
o Potlood
o Gum.
Eventueel computerlokaal
Gezonde voeding !
Thema: gezonde voeding
1.1 Test: hoe gezond ben je?
1.2 Mijn eetgewoonten
1.3 Eten, eten en nog eens eten
1.4 Allemaal groenten en fruit
1.5 Een quiz als tussendoortje
1.6 De schijf van vijf
1.7 Tijd voor een goed ontbijt
1.8 Ontbijt-rekenknobbels
1.1 Test: Hoe gezond ben je?
Doe je aan sport?
a) Elke dag 10
b) Minstens 3 keer per week 6
c) Ongeveer 1 keer per week 4
d) Nooit 0
Rook je?
a) Nooit 10
b) Soms 2
c) Elke dag 0
Drink je alcohol?
a) Nooit 10
b) Alleen op een feestje 2
c) Elke week 0
Eet je veel vers fruit?
a) Elke dag 10
b) Minstens 3 keer per week 6
c) Minstens 1 keer per week 2
d) Nooit 0
Snoep je veel?
a) Elke dag 0
b) Af en toe 5
c) Nooit 10
Hoeveel uur slaap je gemiddeld per dag?
a) 8 tot 10 uur 10
b) 6 tot 8 uur 5
c) minder dan 6 uur 0
Eet je dikwijls hamburgers en frieten?
a) Elke dag 0
b) Een paar keer per week 2
c) Niet meer dan 1 keer per week 4
d) Nooit 10
Drink je veel frisdrank (cola, fanta, sprite, …)?
a) Elke dag 0
b) Een paar keer per week 3
c) Niet meer dan 1 keer per week 6
d) Nooit 10
Drink je dikwijls melk, karnemelk of yoghurt?
a) Elk dag 10
b) Een paar keer per week 7
c) Niet meer dan 1 keer per week 2
d) Nooit 0
Hoeveel tijd ben je buiten tijdens de vakantie?
a) Gemiddeld 5 uur per dag of meer 10
b) Gemiddeld 3 uur per dag 8
c) Gemiddeld 1 uur per dag 4
d) Minder dan 1 uur per dag 0
Tel je punten en lees het resultaat! 70-100 Je bent prima gezond! Hou vol!
50-70 Je doet misschien je best, maar het kan nog beter!
30-50 Nee, het gaat niet goed met je. Je moet echt anders
en gezonder proberen te leven!
Minder dan 30 Zorg jij zo slecht voor je lichaam? Denk aan later en verander
je leven. Het is echt nodig!
1.2 Mijn eetgewoonten
Omcirkel hoe vaak jij dit doet en of dit
een gewoonte is.
ACTIVITEIT HOE VAAK DOE JE DIT? IS DIT EEN
GEWOONTE?
Een ontbijt nemen
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
’s Middags warm eten op
school
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
’s Middags boterhammen
eten
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Een pakje friet eten
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Water drinken bij het eten elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Een stuk fruit meenemen
naar school
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Zout op de eten strooien
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Een zoet tussendoortje
eten
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Een hapje eten bij het TV
kijken
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Tanden poetsen voor het
naar bed gaan
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
’s Avonds alcohol drinken
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja - nee
Met je handen eten
elke dag- wekelijks- af en toe- nooit ja – nee
1.3 Eten, eten en nog eens eten
Doorstreep wat zeker niet gezond is.
Vorm daarna 3 groepen, omcirkel per kleur:
o GROEP 1: een stevig ontbijt - GROEN
o GROEP 2: een lekker middagmaal of avondmaal - GEEL
o GROEP 3: alle gezonde tussendoortjes - ROOD
1.4 Allemaal groenten en fruit
Welke groenten ken je, schriijf er minstens 10 op!
…………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………
Vul in op de juiste plaats: boon, asperge, bloemkool, ui, wortel
bladgroenten vruchtgroenten stengelgroenten koolgewas bolgewas wortels
en
knollen
We eten de bladeren
We eten de vruchten
We eten de stengels
We kunnen alles eten
We kunnen alles eten
Groeien onder de grond
spinazie
kropsla
veldsla
witloof
tomaat
erwt
…………..………..
komkommer
rabarber
selder
venkel
………………………
witte kool
rode kool
.………………….
spruitjes
sjalot
look
…………….
aardappel
………………..
radijs
raap
rode biet
Zet een X naast de groente die je al eens proefde.
Zet een O naast de groente die je nog nooit gegeten hebt.
Zet een + naast de groente die je erg lekker vindt.
Zet een – naast de groente die je echt niet lust.
Groenten… Ken je ze?
Ken jij de naam van deze groenten? Weet je ook welke kleur ze
hebben?
Schrijf onder elke groente de juiste naam en kleur ze in de
goede kleur.
aardbei – witlof – knolselder - courgette – kers – paprika – aubergine – wortel – champignon – prei - artisjok
Raadseltjes
Probeer de ontbrekende letters in te vullen en de zegswijze uit te
leggen.
HEBBEN - ee + oo
ie + = …………………………………………………………………………
RARARA, welke groente zoeken we?
Eerst zo wit als was
Dan zo groen als gras
Dan zo rood als bloed
Ze groeit zeer hoog, dat moet
Een bamboestok is haar maat
Je raadt het al, het is de
……………………………..…
+ tje
Inheems of uitheems?
Het fruit dat uit het buitenland komt, is exotisch fruit. Het groeit
niet in Nederland en krijgt de naam: uitheems fruit.
Appels, peren en kersen groeien aan bomen in Nederland en krijgen
de naam: inheems fruit.
1. Verbind volgende fruitsoorten volgens oorsprong, nl. inheems
of uitheems.
perzik 0
aardbei 0
banaan 0 0 INHEEMS
appel 0
kiwi 0
kers 0
ananas 0 0 UITHEEMS
pruim 0
sinaasappel 0
2. Vul aan:
Fruit uit ons land = _________________
Fruit uit een ander land = ________________
Het magisch rooster
In het rooster zitten 10 groenten en 10 fruitsoorten
verstopt. Je vindt ze van links naar rechts, van rechts
naar links, van boven naar onder en van onder naar
boven!
B L E P P A S A A N I S D S R
M A C S P I N A Z I E Y Q O C
A K R T A N D I J V I E M O H
N O A C D P R V W N S A L B A
D M K S N E O R T I C S O M M
A K I O B A Y V E Z N A O A P
R O R O D U E I M F G N K R I
I M P K H G L J O P S A E F G
J M A I T U W G Z A X N D Q N
N E P R X R M A N G O A O Z O
I R C B Q K E M T U L B R A N
C D F A E J K I Z R E P V W X
E R B V Y Q A B R O C C O L I
A S P E R G E F W S G H I K T
F I E B D R A A I T O L A J S
GROENTE FRUIT
1. ……………………………………………. 1. ………………………………………
2. ……………………………………………. 2. ………………………………………
3. ……………………………………………. 3. ………………………………………
4. ……………………………………………. 4. …………………………………………
5. ……………………………………………. 5. …………………………………………
6. ……………………………………………. 6. …………………………………………
7. ……………………………………………. 7. …………………………………………
8. ……………………………………………. 8. …………………………………………
9. ……………………………………………. 9. …………………………………………
10. ……………………………………………. 10. ………………………………………
Gezonde voeding B:
Onderwerp:
Gezonde voeding
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, consumptief, CUMA, Biologie
Doelen:
o De leerlingen kennen de schijf van vijf.
o De leerlingen weten wat deze schijf van vijf inhoud.
o De leerlingen kunnen de kennis over de schijf van vijf
toepassen in een praktische opdracht.
o De leerlingen kunnen een gezond en evenwichtig ontbijt
samenstellen.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht laat de schijf van vijf zien. (staat in het werkboek)
De leerkracht legt uit hoe de schijf van vijf werkt.
Kern;
Samen met de leerlingen maak je gezamenlijk blz 12 t/m 16 van het
werkboek gezond eten! (Zie volgende pagina) Voor de laatste pagina
kunnen de leerlingen hulp vinden op: www.voedingscentrum.nl
Afsluiting;
Op pagina 16 van het werkboek moeten de leerlingen een eigen ontbijt
samenstellen, volgens de normen van de schijf van vijf. In de klas
gaan jullie de ontbijten van de medeleerlingen bekijken. Samen kiezen
jullie één ontbijt uit wat het gezondste is. U kunt ervoor kiezen om dit
ontbijt de volgende dag ook daadwerkelijk in de klas te eten.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 20 minuten
Afsluiting: 15 minuten
Voorbereidingen:
o Werkboek kopiëren voor elke leerling.
Materialen:
o Werkboek; Gezond eten! Voor elke leerling.
o Potlood
o Gum.
o Eventueel computerlokaal
1.5 Een quiz als tussendoortje
Kruis het juiste antwoord aan! 1. Een diëtiste is:
a) een voedingsdeskundige
b) iemand die een dieet volgt
c) iemand die eten kookt voor een dieetpatiënt
2. Een vinaigrette is:
a) een vissoep
b) een mengsel van olie, azijn en kruiden
c) een bepaalde vissaus
3. Een wentelteefje is:
a) een smoutebol
b) een pannenkoek
c) een sneetje brood met melk en eieren gebakken
4. Een scharrelei is:
a) een ei van een kip die vrij rondloopt
b) een pas gelegd ei
c) een roerei
5. Een vegetariër is:
a) iemand die geen vlees eet
b) iemand die enkel vlees eet
c) een dieetspecialist
6. Een bouillabaisse is:
a) een bouillonsoep
b) een bepaalde taart
c) een vissoep
1.6 De schijf van vijf
Groen: Groente en Fruit
Bruin: Brood,aardappelen,rijst,pasta en
peulvruchten
Blauw: Vocht
Oranje: Margarine Bak-, en braadproducten.
Roze: Vis, Vlees en zuivel.
Kleur de plaatjes in de juiste kleur van de schijf van vijf
smeerkaas vis brood
thee sla sinaasappel appel
fietsen boterham met choco melk
ontbijtgranen snoep prei
Zet de juiste titel boven elk informatieblok kies uit:
1. Groente en Fruit
2. Brood,aardappelen,rijst,pasta en peulvruchten
3. Vocht
4. Margarine Bak-, en braadproducten.
5. Vis, Vlees en zuivel.
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Dit zijn eiwitrijke producten, die de bouwstoffen voor ons lichaam
leveren.
…………………………………………………………………
……………………………………………………….……….
Per dag zou je 1,5 liter moeten
drinken(koffie, thee, soep, …).
Denk eraan dat frisdranken
veel suiker bevatten!
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Deze producten, zoals margarines, boter en olie bevatten
noodzakelijke voedingsstoffen. Maar daar hebben we slechts een
beperkte hoeveelheid van nodig.
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Deze producten zoals kaas, yoghurt, … zijn rijk aan calcium, nodig
voor stevige beenderen.
……………………………………………………………………………………………………………………….
Deze zijn rijk aan vitaminen, mineralen en voedingsvezels. Variatie
binnen elke groep is aan te bevelen!
…………………………………………………
…………………………………………………
………………………………………………..
Deze moeten de basis
vormen van de dagelijkse
voeding. Kies bij voorkeur
bruin brood en
volkorenproducten.
Gebruik de schijf van vijf om een gezond dagmenu
op te stellen.
ONTBIJT
_______________________________________
TUSSENDOOR
___________________________________________________
MIDDAGMAAL
___________________________________________________
VIERUURTJE
___________________________________________________
AVONDMAAL
___________________________________________________
TIPS
Eet afwisselend.
Eet veel groenten, fruit, aardappelen en volkorenproducten.
Eet niet te veel vlees, vet, suiker en zout.
Drink veel water en gebruik veel melkproducten.
Eet regelmatig en niet meer dan vijf keer per dag.
Neem genoeg ‘maal’tijd.
Beweeg regelmatig.
Gezonde voeding C:
Onderwerp:
Gezonde voeding
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, consumptief, CUMA, Biologie
Doelen:
o Leerlingen weten wat een “gezond”ontbijt is.
o Leerlingen kunnen berekenen hoeveel eten er nodig is per
persoon. (delen)
o Leerlingen kunnen berekenen hoeveel eten er nodig is voor
een aantal personen. (vermenigvuldigen)
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht vertelt dat de leerlingen zelf moeten ontdekken waar de
volgende les over gaat. De leerkracht speelt het spelletje galgje met de
leerlingen. Met het woord ontbijt. Zo komen de leerlingen erachter
wat het onderwerp van de les is.
Kern;
Samen met de leerlingen maak je gezamenlijk blz 17 t/m 24 van het
werkboek gezond eten! (Zie volgende pagina)
Tijdsplanning:
Inleiding: 15 minuten
Kern: 30 minuten
Voorbereidingen:
o Werkboek kopiëren voor elke leerling.
Materialen:
o Werkboek; Gezond eten! Voor elke leerling.
o Potlood
o Gum.
o Eventueel computerlokaal
1.7 Tijd voor een goed ontbijt !
Hier kan je lezen wat andere jongeren over ontbijten denken. Bij wie kun jij je het best aansluiten? Waarom? Groeien
Eén grote boterham met choco of jam, een stuk
fruit en een glas sinaasappelsap, zo ziet het ontbijt
van Annelies (17) eruit. “Elke morgen twintig minuten besteden aan het
ontbijt vind ik niet erg. Een goed ontbijt geeft me
alles wat ik nodig heb om te groeien en om fit te zijn
in de klas!” zegt Annelies.
Energie
Inneke (14) zweert bij cornflakes. “Ik eet bijna nooit iets anders als ontbijt.
Echt veel tijd trek ik niet uit om te ontbijten: een
tiental minuten. Ik denk dat een ontbijt nodig is voor
de vitamines en om voldoende energie te hebben.
Boterham met smeerkaas
“Elke ochtend eet ik een boterham met
smeerkaas,” zegt Simon (16). “Soms met
jam, maar ik vind smeerkaas lekkerder.
Ik drink een glas fruitsap of melk en eet een
stuk peperkoek. Dat is mijn ontbijt van de
week. Want ’s zondags eten we ’s morgens
veel lekkerder. Dan staan er pistolets en
sandwiches op het menu. Samen met
smeerkaas of chocolade smaakt het heerlijk
Een halfuur
Steven (14) neemt rustig de tijd om te ontbijten.
Elke dag zit hij een halfuur aan de ontbijttafel. “Ik
eet cornflakes en eet 3 boterhammen, met choco of
confituur. Ik wissel wel eens af en soms durf ik wel
eens het ontbijt over te slaan. Dat gebeurt wel niet
vaak, want ik weet dat een goed ontbijt nodig is
om gezond te blijven.”
Zeven voorstellen voor
een ontbijt ! Let op: er zitten drie ontbijten tussen die niet zo gezond zijn. Neem je rode pen en verbeter of vul aan. Welk ontbijt heeft je voorkeur? Kleur het hokje
melk of yoghurt
muesli of cornflakes
banaan
karnemelkdrink
bruinbrood met ham
appel
melk
sandwiches
choco
thee of koffie
yoghurt met vers fruit
Een boterham met kaas
chocolademelk
krentenbrood
met kaas
een
sinaasappel
koffie of
thee
een gekookt
eitje
volkorenbrood
vers fruitsap
plattekaas met komkommer
geroosterd brood met ham
De ontbijttest Hoe is het met jouw ontbijt gesteld? Doe de volgende test eerlijk en omcirkel bij iedere vraag de juiste letter voor jou.
1. Aan het ontbijt besteed ik elke
dag:
A. twintig à dertig minuten
B. tien à twintig minuten
C. minder dan tien minuten
2. De wekker is te laat afgelopen:
A. Ik ga zonder ontbijt naar school
B. Ik drink vlug een glas water of
een kop koffie
C. Ik neem een koek en een appel
mee om onderweg op te eten.
3. Mijn ontbijt
A. Ziet er elke dag anders uit. Ik
wissel brood en cornflakes af
met een stuk fruit of een
eitje.
B. Is elke dag hetzelfde
C. Is vloeibaar: een kop koffie of
een glas melk
4. Ontbijten:
A. Vind ik tijdverspilling. Ik blijf
liever een kwartier langer in bed
liggen.
B. Vind ik heel belangrijk. Zonder
een ontbijt voel ik me de hele
voormiddag slap. Ontbijten vind
ik trouwens ook heel gezellig.
C. Vind ik wel leuk, maar zeker geen
must. Als ik geen honger heb,
ontbijt ik gewoon niet.
5. Ik word wakker met een opgeblazen
gevoel.
A. Dat komt natuurlijk door die drie
pakjes chips die ik gisteren voor
tv opgepeuzeld heb. Voor een
keertje geen ontbijt dan maar!
B. Ik heb gisterenavond wat te veel
gegeten. Toch neem ik nog een
licht ontbijt.
C. Dat is niet uitzonderlijk, want ’s
avonds eet ik altijd nog flink wat
snoep, een stevige hamburger of
een pak friet. Dan kan ik ’s
morgens wat langer in bed blijven,
want dan hoef ik toch niet te
ontbijten.
Punten:
1. A 3 B 2 C 1
2. A 0 B 1 C 3
3. A 3 B 2 C 1
4. A 0 B 3 C 2
5. A 1 B 3 C 0
Score:
12 punten of meer: Jij bent iemand die zweert bij een evenwichtig ontbijt. Je probeert het ontbijt
zo gezellig mogelijk te maken, zodat het een van de leukste momenten van de dag
wordt.
8 tot 11 punten: Jij hecht niet zo heel veel belang aan het ontbijt. Het is meer een gewoonte voor
jou. Probeer eens wat afwisseling te brengen in je ontbijt. Je zult zien dat het je
zo veel meer zal smaken.
Minder dan 8 punten: Oei ! Het woord “ontbijten” staat duidelijk niet in je woordenboek ! Hier moet je
dringend iets aan doen !!!
1.8 Ontbijt-rekenknobbels De families Knabbel en Slok stellen een boodschappenlijst op voor een deel van hun ontbijt. Help jij hen even tellen?
De familie Knabbel is gek op fruit. Noor eet elke morgen een
banaan, Bas perst 2 sinaasappels, mama snijdt een appel in
stukjes in een potje magere yoghurt, papa eet een sinaasappel.
Als tussendoortje nemen ze elke schooldag allemaal een appel
mee. In het weekend maakt mama een verse fruitsla met een
peer, een appel, een nectarine en een kiwi per persoon.
Weet jij hoeveel fruit de familie Knabbel voor een hele week
moet kopen?
VUL IN:
Familie Knabbel heeft elke schooldag nodig
……… sinaasappels
……… appels
……… bananen
Op zaterdag en zondag heeft de familie telkens nodig
…….…… sinaasappels
……….… appels
…….…… bananen
…….…… peren
……….… nectarines
…….…… kiwi’s
Als ze inkopen doen voor een week, hebben ze dus nodig
…….…… sinaasappels
……….… appels
……….… bananen
……….… peren
……….… nectarines
……….… kiwi’s
De familie Slok weet dat je minstens 1,5 liter per dag moet
drinken. Ze beginnen al bij het ontbijt. Oma drinkt twee glazen
karnemelk, Daan drinkt 1,5 glas halfvolle melk, Josefien drinkt
een glas fruitsap en een glas water, mama drinkt twee glazen
water. Ze gebruiken glazen van 100 ml.
Maak jij het
boodschappenlijstje van de familie Slok?
VUL IN:
Familie Slok heeft elke dag nodig:
………… ml karnemelk
…….…. ml halfvolle melk
…….…. ml fruitsap
…….…. ml water
Als ze inkopen doen voor een week hebben ze dus nodig
………… ml karnemelk
…….…. ml halfvolle melk
…….…. ml fruitsap
…….…. ml water
Ontbijtdagboek
Vul elke dag na het ontbijt op
dit blad in wat je at en dronk.
DAG Mijn ontbijt bestond uit …
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Gymles Voeding 1
Onderwerp:
Voeding
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Lichamelijke Opvoeding
Doelen:
De leerlingen bewust maken van voedingsproducten en hun effecten
op het lichaam.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
Uitleg van de lesverloop. Speluitleg en stukje theorie over calorieën.
Kern;
Iedere leerling kiest een aantal voedingsproducten, die hij/ zij gaat
nuttigen. Vervolgens moeten de ingenomen producten er ook weer af
gesport worden.
Afsluiting;
We sluiten af met een eindspel dat gebaseerd is op het verbranden van
lichaamsvet en koolhydraten. Hoelang en hoeveel is er nodig om een
kilogram, 500 gram en 100 gram af te vallen.
Tijdsplanning:
De lesduur is een vol uur.
Door uitleg van de lesstof gaat er veel actieve tijd verloren, dus weinig
theoriemomenten pakken.
Voorbereidingen:
Bepalen welke voedingsmiddelen je in de les wil gaan presenteren, en
hoeveel cal hierin zitten. (banaan, mars, komkommer, extran, mentos,
etc)
Materialen:
Voedingsmiddelen, zaaltoestellen.
Themales Kritische consument:
Onderwerp:
Kritische consument, verpakkingen.
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, CUMA
Doelen:
o Leerlingen kennen de betekenis van netto en bruto gewicht.
o Leerlingen kunnen het bruto en netto gewicht van producten
bepalen.
o Leerlingen kunnen producten afwegen.
o Leerlingen kunnen producten aflezen.
o Leerlingen weten of maten op verpakkingen correct zijn.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht heeft allerlei lege verpakkingen van voedingsmiddelen
voor de klas uitgestald. De leerkracht nodigt de leerlingen uit om de
verpakkingen van dichterbij te komen bekijken. De leerkracht vraagt
wat er allemaal op de verpakkingen te lezen en te zien is.
De leerlingen antwoorden, de leerkracht schrijft de antwoorden op het
bord. Alle antwoorden worden besproken. De leerkracht omcirkelt alle
antwoorden die iets met gewicht te maken hebben. De leerkracht
vertelt dat we deze antwoorden eens kritisch gaan bekijken.
Kern;
Lk: Ik heb hier een doos met koekjes. Ze zijn wel zonder toegevoegd
suiker, want we hebben geleerd om gezond te leven. Wie wil naar
voor komen en de doos eens wegen?
Ll komt naar voor en weegt de doos dieetkoekjes.
Lk: Wat staat er op?
Ll: vb. 205 gram.
Lk: Goed. Wie wil eens komen kijken wat er nu op de doos koekjes
zelf staat?
Ll komt naar voor en leest het gewicht van de koekjes af.
Ll: vb. 185 gram.
Lk: Juist maar er staat nog iets voor. Wat staat er nog voor?
Ll: Net 185 gram staat er.
Lk: Goed, wat betekent dat woordje?
Ll: Dat het gewicht van alleen de koekjes 185 gram bedraagt.
Lk: Hoe noemen we dan het gewicht van de doos met de koekjes?
Ll: Het brutogewicht.
Lk: Als we die twee gegevens al weten, hoe berekenen we dan de
verpakking alleen?
Ll: Het brutogewicht – het nettogewicht.
De leerkracht neemt de volgende materialen erbij:
o Een pak suiker.
o Een zak pasta.
o Een pak meel.
o Een bakje kokosbrood.
o Een zak aardappelen.
o 2 keukenweegschalen.
o 2 personenweegschalen.
De leerkracht vertelt dat we gaan oefenen met netto en bruto gewicht.
De leerlingen vullen werkblad 1 in. Zij moeten hiervoor wegen en
rekenen.
De leerkracht vertelt dat we niet zomaar alles moeten geloven wat er
op de verpakkingen staat. We gaan eens controleren of dat allemaal
wel klopt.
De leerkracht pakt er de volgende spullen bij:
o Een klein flesje water.
o Een groot pak sap.
o Een mini blikje cola.
o Een klein flesje sap.
o 2 kleine maatbekers.
o 2 grote maatbekers.
o Trechter.
De leerlingen gaan controleren of de inhouden en de gewichten die op
de verpakkingen staan wel echt kloppen. Zij doen dit in tweetallen of
in groepjes. Elk tweetal of elk groepje kijkt naar alle tien de
producten.
Hierbij gebruiken zij het werkblad 2. De leerlingen gaan zelf
uitzoeken welke meetinstrumenten ze hiervoor nodig hebben. Als de
producten gemeten zijn worden zij weer terug in de verpakking
gestopt.
Afsluiting;
De leerkracht bespreekt met de leerlingen de uitkomsten die zij
hebben gevonden. Zijn de uitkomsten van alle groepjes gelijk? En
hebben de verpakkingen gelijk, of hebben ze gelogen?
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten.
Kern: 30 minuten.
Afsluiting: 5 minuten.
Voorbereidingen:
o De leerkracht verzamelt alle materialen.
o De leerkracht kopieert het werkblad1, 8 X.
o De leerkracht kopieert het werkblad2, 8 X.
Materialen:
o lege verpakkingen van voedingsproducten.
o 1 doosje dieetkoekjes
o Een pak suiker
o Een zak pasta.
o Een pak meel.
o Een bakje kokosbrood.
o Een zak aardappelen.
o Een klein flesje water.
o Een groot pak sap.
o Een mini blikje cola.
o Een klein flesje sap.
o 2 keukenweegschalen.
o 2 personenweegschalen.
o 2 kleine maatbekers.
o 2 grote maatbekers.
o Trechter
o Werkblad 1, 8 x
o Werkblad 2, 8 x
Bruto - Netto = gewicht verpakking
Product: Bruto gewicht
(zelf wegen)
Netto gewicht
(aflezen van
verpakking)
Gewicht van
de verpakking.
Dieetkoekjes
Suiker
Pasta
Meel
Kokosbrood
Aardappelen
Liegen verpakkingen ?
Product: Netto gewicht of
inhoud, volgens de
verpakking.
Zelf gewogen of
afgelezen,
gewicht of inhoud.
Klopt de
verpakking?
Ja of Nee
Verschillende recepten:
Onderwerp:
Verschillende recepten
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Koken, CUMA, Rekenen.
Doelen:
o Leerlingen zien verschillen tussen verschillende recepten en
kunnen deze benoemen.
o Leerlingen zien overeenkomsten tussen verschillende recepten
en kunnen deze benoemen.
o Leerlingen kennen verschillende bronnen om aan recepten te
komen.
o Leerlingen kunnen aantallen van ingrediënten omzetten naar
gewenste aantallen. (vermenigvuldigen, delen)
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerlingen krijgen drie verschillende recepten van nasi voor hun
neus. De leerkracht vraagt: Wat zijn de verschillen tussen deze
recepten? En wat is dan hetzelfde?
De leerlingen vullen de antwoorden in op het werkblad.
Kern;
De leerkracht vraagt aan de leerlingen welke soorten manieren van het
vinden van een recept er zijn. De leerkracht schrijft de antwoorden op
het bord. ( BV Aan iemand vragen, internet, kookboeken, supermarkt
etc). Daarna gaat u met de leerlingen een volgorde van
betrouwbaarheid aanbrengen in de verschillende manieren. U kunt de
cijfers achter de manieren schrijven.
Afsluiting;
De leerkracht vertelt dat recept 2 voor 4 personen is. Maar wat als je
maar met z’n tweeën bent, of als je juist veel meer personen te eten
krijgt. Dan heb je een probleem.
De leerlingen gaan aan de slag met werkblad 2.
(U kunt dit werkblad aanpassen door meerdere aantal personen toe te
voegen bijvoorbeeld 3 personen)
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern 10 minuten
Afsluiting: 25 minuten
Voorbereidingen:
o Kopiëren van de werkbladen.
o Kopiëren van de recepten.
Materialen:
o Werkbladen voor elke leerling.
o Recepten voor elke leerling.
o Potlood
o Gum.
Verschillen en overeenkomsten van recepten:
Verschillen: Overeenkomsten:
Meer of minder personen……..
De ingrediënten van recept 2 zijn de volgende:
o 400 gr rijst
o 300 gr vlees, kip, ham of garnalen of 500 gr losgebakken gehakt
o 2 eieren
o I el olie
o 300 gr groenten (taugé, kool en prei) of 100 gr taugé en 2 pakjes soepgroenten
o 225 gr fijngesneden uien
o 2 teentjes gesnipperde knoflook
o 1 el gehakte selderij
o 1 el gehakte bieslook
o 1 of 2 tl sambal trassie
o 1 á 2 el ketjap
o 1 tl zout
We gaan het schema op de volgende bladzijde compleet maken. Hieronder zie je hoe je dat
moet doen.
Bijvoorbeeld:
Rijst 400 gram 100 gram 200 gram 800 gram 1600 gram
Aantal
personen
4 personen 1 persoon 2 personen 8 personen 16 personen
� � � �
: 4 x 2 x 4 x 2
Ingrediënten voor ???? personen:
2 personen 4 personen 8 personen 16 personen
Rijst
Vlees
Ei
Olie
Groenten
Ui
Knoflook
Selderij
Bieslook
Sambal
Ketjap
Zout
Rijst recepten (recept 2) Nasi goreng
Aantal personen: 4
• Ingrediënten
o 400 gr rijst
o 300 gr resten van vlees, kip, ham of garnalen of 500 gr losgebakken gehakt
o 2 eieren
o I el olie
o 300 gr groenten (taugé, kool en prei) of 100 gr taugé en 2 pakjes soepgroente
o 225 gr fijngesneden uien
o 2 teentjes gesnipperde knoflook
o 1 el gehakte selderij
o 1 el gehakte bieslook
o 1 of 2 tl sambal trassie
o 1 á 2 el ketjap
o 1 tl zout
• Bereiding:
o Kook de rijst zo droog mogelijk Alleen van goed droog gekookte rijst is lekkere nasi goreng te
bereiden
o Laat het van tevoren uitdampen en afkoelen
o U kunt ook koude rijst van de vorige dag gebruiken (zelfs beter)
o Bak in wat olie de uien en knoflook tot de uien geel zijn
o Voeg er de diverse restjes (of losgebakken gehakt) aan toe en fruit alles nog even door
o Bak daarna de groente nog even mee, maar probeer ze knappend te houden
o Werk de het onderste in de pan goed naar boven en voeg in kleine hoeveelheden de rijst toe tot
de gehele massa goed warm en opgebakken is
o Maak het gerecht af met sambal en ketjap
o Roer er vlak voor het opdienen de selderij en bieslook door
o Maak van tevoren een omelet van 2 eieren, aan beide kanten gebakken en opgerold
o Laat hem iets afkoelen en snijd hem met een scherp mes in ragfijne reepjes
o Garneer de nasi goreng met deze reepjes omelet en met tot waaiertjes gesneden augurkjes en
zure uitjes
o Serveer er atjar tjampoer, piccalilly, tomaten ketchup en kroepoek oedang bij
Nasi. (recept 3)
Bereidingstijd: 90 minuten
Personen: 4
Herkomst: Indonesie
Categorie: Hoofdgerechten - Rijst
Hoofdgerechten - Vlees
Recept is van: @gnes D
Bereiding Voorbereiding: Marinade maken van: olie, ketjap, worcestersaus, knoflookpasta, sambal, boemboe saté, paprikapoeder, vleeskruiden en peper. Vlees in blokjes snijden en door de marinade roeren. Dit 1 uur laten intrekken, af en toe omroeren. Ui snipperen. Worteltjes, prei en champignons in plakjes snijden. Paprika in reepjes snijden. Boontjes in stukjes snijden. Pan met water en 1 zakje nasikruiden op zetten en aan de kook brengen. Bereidingswijze: Vleespan zonder olie heet laten worden en hierin het vlees met de marinade gaar bakken. Rijst in de pan met water en nasigroenten bereiden zoals aangegeven op de verpakking. Olie in de wok doen en op hoog vuur op temperatuur laten komen. Knoflook en uien roerbakken tot ze iets lichtbruin zijn. Prei en paprika toevoegen en roerbakken tot deze gestoofd is. Boontjes, worteltjes en champignons toevoegen en roerbakken tot de champignons gaar zijn. Het overgebleven zakje nasikruiden wellen zoals op de verpakking beschreven staat en toevoegen. Taugé toevoegen en alles weer laten stoven. Op smaak brengen met sambal en ketjap. Eerst het vlees bij de groente mengen en goed doorroeren en daarna de rijst. Het geheel nog even op hoog vuur roerend doorwarmen.
Stuksweegschaal A:
Onderwerp:
Stuksweegschaal
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, CUMA.
Doelen:
o Leerlingen leren inschatten uit hoeveel stuks een geheel
bevat.
o Leerlingen kunnen met een stuksweegschaal omgaan.
o Leerlingen kennen de vermenigvuldigfunctie van de
stuksweegschaal.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht laat een potje rijst zien. De leerkracht vraagt aan de
leerlingen hoeveel rijstkorrels hierin zitten. De leerlingen geven
antwoord en de leerkracht noteert deze op het bord.
De leerkracht demonstreert met de stuksweegschaal hoe hij achter het
juiste antwoord kan komen.
(werking stuksweegschaal, zie gebruiksaanwijzing)
Kern;
De leerkracht laat de 10 doosjes met de producten zien. De leerkracht
vertelt dat er in elk doosje een ander aantal producten zit. De
leerkracht laat de leerlingen schatten hoeveel stuks er in elk doosje
zitten. (werkblad kolom 1) De leerlingen noteren dit op hun werkblad.
Daarna gaan de leerlingen met de stuksweegschalen aan de slag. Ze
gaan wegen hoeveel stuks er in elk doosje zitten. De leerlingen vullen
dit in op hun werkblad.
Tip: Als het aantal niet op het schaaltje past, gebruik dan een
boterhammenzakje.
Afsluiting;
De werkbladen kunnen met elkaar vergeleken worden. Er kan
gediscussieerd worden over de antwoorden.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 30 minuten
Afsluiting: 5 minuten
Voorbereidingen:
o De leerkracht verzamelt alle spullen.
o De leerkracht kijkt eerst zelf hoe de stuksweegschaal werkt.
o Werkblad voor elke leerling kopiëren.
Materialen:
o 11 doosjes met stuksproducten (rijst, bonen, macaroni etc) met
een minmaal aantal stuks van 200.
o 9 stuksweegschalen
o 18 batterijen (AAA, mini)
o Werkblad voor elke leerling.
o Potlood
o Gum
o 1 rol boterhammenzakjes.
Hoeveel zijn het er?
Nummer doosje: Schatting: Aantal geteld: Totaal aantal in
doosje:
1.
2.
3.
4.
5
6.
7.
8.
9.
10.
Gebruiksaanwijzing stuks weegschaal:
1. Tel 100 stuks af van het product en leg deze apart.
2. Zet de stuksweegschaal aan.
3. Haal het klepje los.
4. Wacht tot de display 0 aangeeft.
5. Druk op het knopje unit tot er links :PCS op je display verschijnt.
6. Druk 3 sec op het knopje unit.
7. Je ziet een knipperende 25 op het scherm.
8. Druk nog twee keer op het knopje unit.
9. Je ziet nu een knipperende 100 op je scherm.
10. Zet het bakje met de 100 afgetelde stuks op de weegschaal.
11. Laat deze minimaal 10 sec staan.
12. De weegschaal heeft nu gewogen hoeveel 100 stuks wegen.
Wegen hoeveel stuks erin zitten:
1. Zet de weegschaal opnieuw aan.
2. Zet de weegschaal met het knopje unit op de stuks functie.
3. Je ziet nu PCS links in beeld.
4. Leg de producten op het schaaltje.
5. De weegschaal geeft aan hoeveel stuks er in het bakje zitten.
Stuksweegschaal B:
Onderwerp:
Stuksweegschaal
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, CUMA.
Doelen:
o Leerlingen leren inschatten uit hoeveel stuks een geheel
bevat.
o Leerlingen kunnen met een stuksweegschaal omgaan.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht vertelt dat we in de vorige les hebben gezien hoe de
stuksweegschaal werkt. Maar we kunnen nog veel meer met de
stuksweegschaal. De vorige les hebben we voedingsproducten
gewogen. De leerkracht vertelt dat deze weegschalen ook in fabrieken
gebruikt worden om bijvoorbeeld doosjes met punaises af te wegen.
Dat kunnen wij toch ook, we hebben immers geoefend!
Kern;
De leerkracht laat de 10 doosjes met de producten zien. De leerkracht
verteld dat er in elk doosje een ander aantal producten zit. De
leerkracht laat de leerlingen schatten hoeveel stuks er in elk doosje
zitten. (werkblad kolom 1) De leerlingen noteren dit op hun werkblad.
Daarna gaan de leerlingen met de stuksweegschalen aan de slag. Ze
gaan wegen hoeveel stuks er in elk doosje zitten. De leerlingen vullen
dit in op hun werkblad.
Afsluiting;
De werkbladen kunnen met elkaar vergeleken worden. Er kan
gediscussieerd worden over de antwoorden.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 30 minuten
Afsluiting: 5 minuten
Voorbereidingen:
o De leerkracht verzamelt alle spullen.
o De leerkracht kijkt eerst zelf hoe de stuksweegschaal werkt.
o Werkblad voor elke leerling kopiëren.
Materialen:
o 10 doosjes met stuksproducten (punaises, paperclips, kralen
etc.) met een minmaal aantal stuks van 200.
o 9 stuksweegschalen
o 18 batterijen (AAA, mini)
o Werkblad voor elke leerling.
o Potlood
o Gum
Hoeveel zijn het er?
Naam product: Schatting: Aantal geteld: Totaal aantal in
doosje:
1.
2.
3.
4.
5
6.
7.
8.
9.
10.
Verbruik klas:
Onderwerp:
Verbruik klas
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, CUMA, Koken
Doelen:
o Leerlingen leren het verbruik van voedingsproducten
inschatten.
o Leerlingen kunnen een staafdiagram maken.
o Leerlingen oefenen in het vermenigvuldigen. ( bv 1 pauze is 5
kopjes, hoeveel kopjes op een dag, 5 x 2 = 10)
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht vertelt dat we komende weken het verbruik van thee en
suiker in de klas gaan bijhouden. De leerkracht laat alle leerlingen
schatten hoeveel thee en suiker er in de klas gebruikt wordt per week.
De leerkracht schrijft deze schattingen op het bord.
Kern;
U laat de leerlingen het voorbeelddiagram zien. U speculeert samen
met de leerlingen of deze cijfers echt zouden kunnen kloppen.
Waarom wel? Of waarom niet?
Nu gaat u samen met de leerlingen berekenen hoeveel het verbruik
zou kunnen zijn. Aan de hand van de volgende vragen kunt u de
staafdiagram invullen.
Wie drinkt er thee?
Hoeveel keer mogen jullie thee drinken op een dag?
Hoe vaak drinken jullie thee?
Zijn er elke dag evenveel leerlingen in de klas?
Hoeveel klontjes suiker mogen er maximaal in een kopje?
Etc. etc.
U vult samen met de leerlingen het schattings-verbruik-staaf-diagram
in. Alle leerlingen krijgen een blaadje met ruitjes van 1 bij 1 cm.
Hierop gaan zij zelf een tabel maken, met daarin hun eigen schatting.
Afsluiting;
U neemt een groot vel, daarop maakt u samen met de leerlingen een
lege staafdiagram. Gedurende de week houdt u telkens bij hoeveel het
verbruik van thee en suiker is. Aan het einde van de week kunt u
kijken of de schattingen klopten met de daadwerkelijke tabel.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 15 minuten
Afsluiting: 10 minuten
Voorbereidingen:
o Ruitjespapier klaar leggen.
o Een groot wit vel klaar leggen.
Materialen:
o Ruitjespapier voor elke leerling.
o Voorbeeld grafiek.
o Groot wit vel.
o Potlood
o Gum
o Liniaal
o Potloden of stiften
0
5
10
15
20
25
30
35
Maa
ndag
Din
sdag
Woe
nsda
g
Don
derd
ag
Vrij
dag
Aantal kopjes thee
Aantal suikerklontjes
Verpakkingsmateriaal + kookles:
Onderwerp:
Verpakkingsmateriaal
Gerelateerd aan
vakgebieden:
CUMA
Doelen:
o Leerling kan netto en bruto gewicht in een praktische opdracht
verwerken.
o Leerling kan een bouwplaat van een balk in elkaar zetten.
o Leerling weet welke zaken er op een verpakking moeten staan.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht heeft allerlei verschillende lege verpakkingen van
voedingsproducten op tafel staan. De leerkracht zegt dat we deze eens
nader gaan bekijken. De leerlingen krijgen allemaal een papiertje en
een aantal lege verpakkingen op hun tafel. Zij krijgen de opdracht:
Schrijf eens op wat er allemaal op de verpakkingen staan.
(ingrediënten, telefoonnummers, etc).
Kern;
De leerlingen vergelijken hun antwoorden met klasgenoten. Zodat de
leerkracht de complete lijst op het bord kan schrijven.
De leerkracht vertelt dat we zelf ook een verpakking gaan maken.
Het wordt een verpakking voor koekjes die we in de aankomende
kookles gaan maken.
De leerkracht deelt de bouwplaten uit. De leerlingen vullen de
gegevens die zij al weten in. Sommige gegevens kunnen pas ingevuld
worden nadat de koekjes gebakken zijn. Zij ontwerpen tevens een
voorkant. Dit kan met stiften en potlood, maar zij kunnen ook plaatjes
op internet gebruiken of uit tijdschriften knippen.
Afsluiting;
De leerlingen zetten de bouwplaat in elkaar. Na de kookles worden de
koekjes in het doosje gedaan en de rest van de gegevens ingevuld.
Vervolgles:
Kookles, koekjes bakken zie recept!
Tijdsplanning:
Inleiding: 5 minuten.
Kern: 30 minuten.
Afsluiting: 10 minuten.
Voorbereidingen:
o De leerkracht verzamelt alle spullen.
o De leerkracht kopieert de werkbladen voor elke leerling op dik
papier.
Materialen:
o Een doos met lege verpakkingen van voedingsproducten.
o Bouwplaat 1 + 2 voor elke leerling.
o Stiften, potloden.
o Schaar
o Lijm
Zandkoekjes
Ingrediënten Hoeveelheid Eenheid
Bloem 100 gram (gr)
Boter 90 gram (gr)
Suiker 35 gram (gr)
Ei 1 stuks (st)
Benodigdheden
beslagkom
mes
deegroller
vormpjes
Volgorde Werkwijze
1 Oven voorverwarmen op 180 oC.
2 Weeg alle ingrediënten af.
3 Snij de boter in kleine stukjes.
4 Meng de boter, de suiker, de bloem en het ei en kneed dit tot een deeg.
5 Rol het deeg uit.
6 Steek vormpjes uit het deeg.
7 Doe de koekjes op de bakplaat.
8 Plaats de bakplaat 20 minuten in de oven.
Wippen en wegen:
Onderwerp:
Wippen en wegen.
Doelen:
o Leerlingen kunnen producten afwegen met een moderne
weegschaal.(gram-kilo)
o Leerlingen kennen het begrip balans en verhouding.
o Leerlingen weten of houding effect heeft op gewicht.
o Leerlingen kunnen met een ouderwetse weegschaal twee
producten afwegen tot dezelfde maat.
o Leerlingen weten of de maten op een verpakking altijd
correct zijn.
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht gaat met de leerlingen naar de speeltuin waar de grote
wip staat. Leerlingen gaan experimenteren met de begrippen balans
en verhouding. Zij kunnen met de wip elkaar wegen, de gewichten
vergelijken. Door verschillende houdingen op de wip aan te nemen
kunnen zij kijken of dit het gewicht beïnvloedt.
Kern;
Terug in de klas vertelt de leerkracht dat de balans weegschaal
hetzelfde werkt als de grote wip. Het is eigenlijk een miniwip. De
leerlingen gaan nu verschillende voedingsproducten in de twee
schaaltjes leggen. En proberen ervoor te zorgen dat de weegschaal in
balans komt. Bijvoorbeeld; 2 aardappelen aan de ene
kant…..hoeveel suikerklontjes heb je dan aan de andere kant nodig
om de weegschaal in balans te krijgen. De docent geeft de leerling
ook een liter water om de vergelijking te maken met de andere
producten.
Afsluiting;
De leerkracht vertelt dat je er zo alleen achter komt of een product
evenveel is. Maar als je wilt weten hoeveel iets daadwerkelijk is heb
je een moderne weegschaal nodig. De leerkracht neemt de moderne
weegschaal erbij. Hier kunnen de leerlingen ook nog mee aan de
slag. Kloppen de maten die op de verpakking staat. Zit er in een pak
van een kilo suiker echt een kilo suiker. De leerlingen controleren zo
alle producten.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 20 minuten.
Afsluiting: 15 minuten.
Voorbereidingen:
• De leerkracht verzamelt alle materialen.
Materialen:
• Wip in de speeltuin voor de school.
• Balans weegschaal
• 5 aardappelen.
• 1 kilo suikerklontjes.
• 1 kilo meel.
• 1 kilo rijst.
• 1 kilo droge bonen.
• 1 liter water.
SCHAPKAARTJES AH 1, 2 EN 3
Onderwerp:
Schapkaartjes AH
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, arbeidsoriëntatie en Nederlands
Doelen:
Leerlingen:
o kunnen, als klant, de schapkaartjes van AH lezen en
interpreteren
o kunnen, als vakkenvuller, de schapkaartjes van AH lezen en
interpreteren
o kennen de prijs van een product in relatie tot de inhoud
o kennen de prijs van een product in relatie tot inhoud en aantal
o kennen de prijs van een product in relatie tot het gewicht
o weten wat een product per kilo kost
o weten welk product goedkoper is dan een ander product op
basis van de eenheidsprijs
o weten wat een ‘barcode’ is
o weten wat artikelnummers zijn
o weten hoeveel rijen een vakkenvuller van één product moet
vullen
o kunnen de maanden van het jaar in de goede volgorde zetten
o kunnen schapkaartjes van AH sorteren op datum, aantal,
gewicht, stuks, artikelnummer en merk
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht begint een klassengesprek over klant zijn in een
supermarkt en bijbaantjes (vakkenvuller)
Kern;
De werkbladen worden door de leerlingen gemaakt. Zorg dat je
doseert: met de werkbladen kun je makkelijk 3 lesuren van 45 min.
Vullen. Differentieer: Laat leerlingen in eigen tempo aan de
werkbladen werken.
Afsluiting;
Eventueel samen de werkbladen nakijken.
Tijdsplanning:
Inleiding: 10 minuten
Kern: 3 x 30 minuten.
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert de werkbladen
.
Materialen:
Werkbladen, potlood, gum
1. DE KLANT EN HET SCHAPKAARTJE
Op de schappen (vakken) in de winkel zitten kaartjes. Het bovenste deel is bedoeld voor de klant. Bij AH is dat deel meestal oranje met zwarte spikkels.
Wat staat erop?
inhoud naam
prijs per liter prijs
of
inhoud naam
prijs per
kilogram
prijs
of
inhoud naam
prijs per stuk prijs
Opdracht 1: Wat kost dit artikel?
Schrijf op wat de prijs is.
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
De prijs is
………………….
Opdracht 2: Dit pakje Liga evergreen weegt 225 gram. Dat is de inhoud van het pakje. GR = gram KG = kilogram ML = milliliter L = liter ST = stuks Hoeveel zit er in de volgende pakjes of flesjes?
De inhoud is ……………………. gram De inhoud is …………………… gram
De inhoud is ………………….. gram De inhoud is …………………… gram
De inhoud is ………………….. stuks De inhoud is …………………… stuks
De inhoud is ………………….. stuks De inhoud is …………………… stuks
De inhoud is ………………….. milliliter De inhoud is …………………… liter
Schrijf op wat de inhoud is en omcirkel gram, liter of stuks.
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
De inhoud is …………………
gram
kilogram
milliliter
liter
stuks
Opdracht 3:
Zoek het juiste schapkaartje.
Wat kost het per kilogram?
Bertolli pastasaus kruidig
kost € …………….. per kilo
Euroshopper rookworst
kost € …………….. per kilo
Unox rookworst
kost € …………….. per kilo
AH ontbijtkoek
kost € …………….. per kilo
AH volkoren ontbijtkoek gesn.
kost € …………….. per kilo
AH rijstwafel kaas
kost € …………….. per kilo
AH rijstwafel barbecue
kost € …………….. per kilo
Matzecrackers
kost € …………….. per kilo
LU crackers sesam
kost € …………….. per kilo
Opdracht 3: extra
Je ziet hier 2 schapkaartjes.
en
Wat is goedkoper? � ontbijtkoek
� kruidkoekrepen
De koekrepen lijken goedkoper,
maar van de ontbijtkoek krijg je meer.
Hoeveel gram is de ontbijtkoek? ……………….. gram
Hoeveel gram is de kruidkoek? ……………….. gram
Kijk nu eens naar de prijs per kilo.
Een kilo ontbijtkoek kost € ……………………. per KG
Een kilo kruidkoek kost € ……………………. per KG
Wat is goedkoper per kilo?
� ontbijtkoek
� kruidkoekrepen
Je ziet weer 2 schapkaartjes.
en
Wat is goedkoper per stuk? � Bolletje beschuit kost ……. cent per stuk
� AH beschuit kost ……. cent per stuk
2. DE VAKKENVULLER EN HET SCHAPKAARTJE
Het onderste deel van het schapkaartje is bedoeld voor het personeel in de
supermarkt.
Wat staat erop?
waarom nieuwe prijs
ean-code(laatste 6 cijfers)
aantal artikelen in 1 doos
ingangsdatum nieuwe prijs
AH artikelnummer aantal rijen in het schap streepjescode
Artikelnummer: Ieder artikel heeft een eigen nummer.
Dit is de ean-code of barcode.
De scanner bij de kassa leest dat nummer in de streepjescode.
Op de schapsticker van AH staat deze ean-code niet onder de streepjes.
De laatste 6 cijfers van de barcode (of ean-code
zijn 495529
Albert Heijn heeft ook nog een eigen nummer voor het artikel.
Dit is 624238.
Opdracht 4:
Omcirkel de artikelnummers.
De laatste cijfers van de barcode ROOD. Het artikelnummer van AH BLAUW.
Opdracht 5: In het magazijn staan dozen vol artikelen. Met een rolcontainer brengt de vakkenvuller de doos naar het schap. Op het schapkaartje kun hij lezen hoeveel pakjes er in 1 doos zitten. Hoeveel artikelen zitten er in 1 collo of verpakking? Hoeveel pakjes zitten er in 1 doos?
In 1 doos zitten ………… artikelen In 1 doos zitten ………… artikelen
In 1 doos zitten ………… artikelen In 1 doos zitten ………… artikelen
In 1 doos zitten ………… artikelen In 1 doos zitten ………… artikelen
In 1 doos zitten ………… artikelen In 1 doos zitten ………… artikelen
In 1 doos zitten ………… artikelen In 1 doos zitten ………… artikelen
Opdracht 6: De vakkenvuller moet goed op het schapkaartje kijken. Hij leest welk artikel er moet staan, de naam en het nummer. Ook leest hij hoeveel pakjes of flesjes
je naast elkaar moet zetten. Dit noem je het aantal facings.
Bij deze rijstwafels moet hij 2 rijen naast elkaar zetten.
Hoeveel rijen moet de vakkenvuller naast elkaar zetten? Omcirkel het getal.
Opdracht 7:
Regelmatig verandert de prijs van een artikel (P). Er komen ook nieuwe artikelen in de winkel (N). De nieuwe prijs geldt vanaf een datum. Deze staat op het schapkaartje.
of
170809 = vanaf 17 augustus 2009 091109 = vanaf 9 november 2009
17-08-09 09-11-09 Het middelste cijfer van de datum is de maand. Zet de maanden van het jaar in de goede volgorde. Maak een nieuw rijtje!
NOVEMBER 01
MAART 02
JANUARI 03
APRIL
04
SEPTEMBER
05
JULI
06
DECEMBER
07
FEBRUARI
08
JUNI
09
AUGUSTUS
10
MEI
11
OKTOBER
12
Vanaf welke datum geldt de nieuwe prijs? Schrijf de datum achter het schapkaartje.
Nieuwe prijs vanaf ...2 november 2009…….
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
Nieuwe prijs vanaf ………………………………………..
EXTRA OPDRACHTEN AH SCHAPKAARTJES
Alle kaartjes die gebruikt zijn in de werkbladen staan hier bij elkaar. Je kunt ze uit(laten)knippen en gebruiken voor allerlei extra oefeningen. Enkele mogelijkheden:
• Te gebruiken als extra werkbladen om iets te omcirkelen.
• dezelfde kaartjes op datum leggen
• sorteren op aantal in doos
• sorteren op gewicht, aantal of inhoud (KG,LT of ST)
• artikelnummers op volgorde leggen
• wat betekent AH, ES, BERT, PEYN etc.? (sorteren op productnaam)
COLA PROEVEN
Onderwerp:
Blind cola proeven en prijzen vergelijken
Gerelateerd aan
vakgebieden:
Rekenen, CUMA
Doelen:
o Leerlingen ervaren dat het moeilijk is smaken te beoordelen
als je niet weet welk product het is
o Leerlingen kunnen prijzen van verschillende soorten cola’s
vergelijken
o Leerlingen kunnen colaprijzen van verschillende merken
Omschrijving van
de les:
Inleiding;
De leerkracht heeft vier verschillende colaflessen neergezet op een
tafel. En vier plastic bekertjes die met een watervaste stift genummerd
zijn (1 t/m 4).
De leerkracht roept de leerlingen één voor één naar voren en vraagt
welke volgorde (van lekkerst tot minst lekker) de leerlingen op
voorhand van de colamerken vinden. Hij laat de leerlingen dit noteren
op een scoreformulier (zie bijlage 1). Ze worden geblindoekt met een
theedoek waarna de bekertjes gevuld worden. Houd zelf goed bij
welke Colasoort je in welk bekertje doet (Zie bijlage 2). Bij het
inschenken voor de volgende leerling doe je uiteraard andere Cola’s in
de bekertjes. Voor elke leerling pak je nieuwe bekertjes
Kern;
Klassengesprek over merken, imago, prijsverschillen e.d.
Maken van werkbladen (gezamenlijk, individueel of in tweetallen)
(zie bijlage 3)
Spreek van te voren met je leerlingen af op welke wijze de
prijsverschillen uitgerekend moeten (mogen) worden. Hoofdrekenen,
cijferen of met de rekenmachine. Probeer te differentiëren (Bij welke
leerling past welke rekenmethode)
Afsluiting;
Je kunt de antwoorden van werkblad 3 gezamenlijk nakijken.
Tijdsplanning:
Inleiding: 20 minuten
Kern: 20 minuten.
Afsluiting: 10 minuten.
Voorbereidingen:
o De leerkracht kopieert het werkblad: scoreformulier Cola
proeven voor elke leerling (bijlage 1)
o De leerkracht kopieert de werkbladen: prijsverschillen van
Cola’s (bijlage 3)
.
Materialen:
o 4 soorten Cola
o ES COLA LIGHT
o COCA COLA
o COLA AH
o 3 ES COLA
o 4 plastic bekertjes per leerling
o Watervaste stift
o Blind(thee)doek
BIJLAGE 1
SCOREFORMULIER COLAPROEVEN
NAAM: ………………………………………………….. Welke van deze Colasoorten vind je het lekkerst (denk je) vóór je gaat proeven? Breng een volgorde aan. Trek lijnen van de colamerken naar de smaken. COCA COLA
HET MINST LEKKER
AH-COLA
NOG IETS MINDER LEKKER
3ES COLA
IETS MINDER LEKKER
ES COLA LIGHT
HET ALLERLEKKERST
Nu ga je de Cola’s proeven met een blinddoek om. Geef nu nog een keer een volgorde van smaken aan BEKER 1
HET MINST LEKKER
BEKER 2
NOG IETS MINDER LEKKER
BEKER 3
IETS MINDER LEKKER
BEKER 4
HET ALLERLEKKERST
De leerkracht geeft nu de merken Cola’s die in de bekertjes zaten. Schrijf ze achter de nummers van de bekertjes. Kijk hierboven hoe je de smaken beoordeeld hebt en trek de lijnen nog een keer BEKER 1 =
HET MINST LEKKER
BEKER 2 =
NOG IETS MINDER LEKKER
BEKER 3 =
IETS MINDER LEKKER
BEKER 4 =
HET ALLERLEKKERST
Is wat je van tevoren dacht over de smaken van de Cola’s uitgekomen?
BIJLAGE 2
WELKE COLA IN WELKE BEKERS NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________
NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________ NAAM LEERLING_______________________________________________ BEKER 1: _______________________________________ BEKER 2: _______________________________________ BEKER 3: _______________________________________ BEKER 4: _______________________________________
BIJLAGE 3
PRIJSVERSCHILLEN VAN COLA’S
1. Welke van de vier Cola soorten denk je dat de duurste is? Zet een kruis voor deze Cola-soort
COCA COLA
AH-COLA
3ES COLA
ES COLA LIGHT
2. Welke van de vier Colasoorten denk je dat de goedkoopste is? Zet een kruis voor deze Cola-soort
COCA COLA
AH-COLA
3ES COLA
ES COLA LIGHT
3. Welke Cola-soort vond jij het lekkerst? Zet een kruis voor deze Cola-soort
COCA COLA
AH-COLA
3ES COLA
ES COLA LIGHT
4. In onderstaande tabel zie je de werkelijke prijzen voor de Cola-soorten (Alle flessen hebben een inhoud van 1½ liter
€ 1,45
COCA COLA
€ 0,71
AH-COLA
€ 0,89
3ES COLA
€ 0,29
ES COLA LIGHT
Je ziet dat de prijsverschillen groot zijn!
5. Wat kost de cola die jij het lekkerst vond?
Mijn lekkerste Cola is van het merk:………………………………………… De prijs van deze Cola is: €………………
6. De duurste Cola kost € 1,45 De goedkoopste Cola kost € 0,29 Wat is het prijsverschil? Kun jij dat uitrekenen Som:………………………………………= antwoord…………………….. Coca Cola kost € 1,45. AH-COLA kost € 0,71. Wat is het prijsverschil? Som:………………………………………= antwoord……………………..
7. AH Cola kost € 0,71. 3ES-COLA kost € 0,89. Wat is het prijsverschil?
Som:………………………………………= antwoord……………………..
8. ES COLA LIGHT kost € 0,29. 3ES-COLA kost € 0,89. Wat is het prijsverschil?
Som:………………………………………= antwoord……………………..
9. Coca Cola kost € 1,45. 3ES-COLA kost € 0,89. Wat is het prijsverschil?
Som:………………………………………= antwoord……………………..
10. De goedkoopste cola is ES-COLA LIGHT en kost € 0,29 De duurste Cola kost € 1,45 De flessen zijn even groot (allebei 1½ liter) Kun jij schatten en uitrekenen hoeveel flessen ES-COLA LIGHT je kunt kopen voor de prijs van één fles COCA-COLA? Som:………………………………………= antwoord……………………..
11. ES-COLA LIGHT en kost € 0,29 3ES COLA kost € 0,89 De flessen zijn even groot (allebei 1½ liter) Kun jij schatten en uitrekenen hoeveel flessen ES-COLA LIGHT je kunt kopen voor de prijs van één fles 3ES COLA? Som:………………………………………= antwoord……………………..
12. COCA COLA kost € 1,45 AH COLA kost € 0,71 De flessen zijn even groot (allebei 1½ liter) Kun jij schatten en uitrekenen hoeveel flessen AH-COLA je kunt kopen voor de prijs van één fles COCA COLA? Som:………………………………………= antwoord……………………..