15
Medisch Centrum Bloktoets Datum Aanvang 50205.Zlntuigen en Huid 23 decemeer 2012 10.00 uur Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE: bittentamen bestaat uit 92 meerkeuzevragen. De beschikoare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset comf'lleet is. Vermeltl op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts·één alternatiefheljuiste of het beste. Faculteit der MedJS'che Wetenstihappen· tJ geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laaf u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt- u één of meerrilere alternatieven ellmlneren, Gfan moet u Gfe vraa!!J wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beêindigd hebt, dierit u uw antwoorden (dus de omci rkelde CI JFERs) ' over te brengen op het antwoorlilformulier,. gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met fJY.ill. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antweordformuller. Gpen gelaten vragen laat u De op het antwo·ordformulter ingevuJde antwoorden wo.rden besch0uwd als uw definitieve antw0orden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje, l'llleer dan één ingevuld antwoord per vraag werdt als blanco geïnterpteteerd.. Schrijf-niet buiten de invulvelden van het.antwoordformufler . Het gebruik van alle audiovisuele en technisct\e nulpmlP.delen is niet tenzij e:xpliei. et · vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit ·als fraude werden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw student!'!th en registratiekaart· en los schriftmateriaal liggen. Ëtui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in derg,elij ke g,eval/en om een ' nieuw blanco antwo.ordformufier! Indien u dit verzuimt zijn de ge.volge.n daarvan ve . or uw. rekening. De vragen worden als volgt gescoerd: antwoorden: Goed Fout open 2 keuze-vraÇlg 1 -1 0 Punten 3 keuze-'lraag 1 - i'. 0 PU(lleli 4 kewze-vraag 1 - 1/3 0 Ptjpten 5 keuze-vraag 1 0 Punten .. lnd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het eommentaarfermulier (laatste blz.) en levert' u dat na a fiool'> van het tem.tamen in, tezamej;l met uw antwoordformulier. · Voor het overige mag u de volledigter han!llgestelde tentamenset behouden. LET OP!! ZET EERST I:JW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET A:Nll/VOORDFORMULIER! VEEL $ UCCE. S!

2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

  • Upload
    others

  • View
    16

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Universit~ir Medisch Centrum

Bloktoets Datum Aanvang

50205.Zlntuigen en Huid 23 decemeer 2012 10.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen

ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

bittentamen bestaat uit 92 meerkeuzevragen. De beschikoare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur. Controleer of uw tentamenset comf'lleet is. Vermeltl op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer. Bij iedere vraag is slechts·één alternatiefheljuiste of het beste.

Faculteit der MedJS'che

Wetenstihappen·

tJ geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het CIJFER voor het betreffende alternatief te omcirkelen. Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laaf u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt- u één of meerrilere alternatieven ellmlneren, Gfan moet u Gfe vraa!!J wel beantwoorden. Wanneer u het tentamen beêindigd hebt, dierit u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERs)' zorgvt:~1dig over te brengen op het antwoorlilformulier,. gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met fJY.ill. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antweordformuller.

• Gpen gelaten vragen laat u qJ~nco. De op hetantwo·ordformulter ingevuJde antwoorden wo.rden besch0uwd als uw definitieve antw0orden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje, l'llleer dan één ingevuld antwoord per vraag werdt als blanco geïnterpteteerd.. Schrijf-niet buiten de invulvelden van het.antwoordformufler. Het gebruik van alle audiovisuele en technisct\e nulpmlP.delen is niet to~g.estaan, tenzij e:xpliei.et· vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit ·als fraude werden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw student!'!th en registratiekaart ·en los schriftmateriaal liggen. Ëtui's moeten van tafel. Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in derg,elijke g,eval/en om een 'nieuw blanco antwo.ordformufier! Indien u dit verzuimt zijn de ge.volge.n daarvan ve.or uw. rekening.

De vragen worden als volgt gescoerd: antwoorden: Goed Fout open 2 keuze-vraÇlg 1 -1 0 Punten 3 keuze-'lraag 1 - i'. 0 PU(lleli 4 kewze-vraag 1 - 1/3 0 Ptjpten 5 keuze-vraag 1 - ~ 0 Punten

. . lnd1en u commentaar heeft op de vragen, noteert u dat op het eommentaarfermulier (laatste blz.) en levert' u dat na a fiool'> van het tem.tamen in, tezamej;l met uw antwoordformulier. · Voor het overige mag u de volledigter han!llgestelde tentamenset behouden.

LET OP!!

ZET EERST I:JW NAAM EN STUDENTNUMMER OP HET A:Nll/VOORDFORMULIER!

VEEL $ UCCE.S!

Page 2: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Tentamen 50205 Zintuigen en Huid december 2011

OHK

Vraag 1. Men onderscheidt droge en natte vormen van maculadegeneratie. De angiogeneseremmers Lucentis en Avastin worden bij maculade9eneratie toegepast. Ze vinden toepassing bij:

1. droge maculadegeneratie. 2. natte maculadegeneratie.

Vraag 2. Soms neemt de arts een donkere vloeistofspiegel waar in de voorste oogkamer. De juiste term daarvoor is:

1. hyphaema. 2. hypopyon. 3. hyposphagma. 4. leukocorie.

Vraag 3. Er wordt een visusmeting verricht op 4 meter afstand van een letterkaart. De kleinste optotypen die de patiënt met het linker oog nog foutloos kan lezen staan in een regel waarbij D=50 staat vermeld. De visus van het lfnker oog is dan:

1. 4/50. 2. 0150. 3. 4/5. 4. 5/4.

Vraag 4. Een 20-jarige vrouw heeft een refractieafwijking die met een bril met positieve glazen kan worden gecorrigeerd. De refractieafwijking die hier aanwezig is heet:

1 . astigmatisme. 2. hypermetropie. 3. myopie.

Vraag 5. Een 50-jarige man heeft voor verafzien een bril nodig met glazen van -7 dioptrie beiderzijds. Hij wil ook een lee.sbril om langdurig comfortabel te kunnen lezen. De sterkte van de leesbril moet dan zijn:

1. - 7 dioptrie. 2. - 5 dioptrie. 3. + 2 dioptrie. 4. + 5 dioptrie.

Vraag 6. Een 50-jarige man heeft een refractieafwijking van de ogen die met een dubbelfocusbril kan worden gecorrigeerd. De refractieafwijking waarvoor een dubbelfocusbril nodig is heet:

1. astigmatisme. 2. hypermetropie. 3. myopie. 4. presbyopie.

Page 3: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 7. De extraoe~:~laire spieren worden geïnnerveerd door hersenzenuwen. De m. rectus superior wordt geïnnerveerd door de nervus:

1. abducens. 2. facialis. 3. oculomotorius. 4. trochlearis.

Vraag 8. De pupil vernauwt .door werking van de m. sphlncter pupillae. Deze spier wordt geïnnerveerd door de:

1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus.

Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde uitwendige oogspieren. Dat betreft de:

1. · rn. obliquus inferior OD en m. rectus inferior OS 2. m. obliquus superior OD en m. re.ctus inferior OS. 3 m. rectus interlor OD en m. obliquus inferior OS. 4. m. rectus inferior 00 en m. obliquus superior 0$

Vraag 10. Een 30-jáfige man heeft een refractieafWijking die met een bril met cilindrische glazen kah worden gecorrigeerd. De refractieafwijking die hier aanwezig is heet:

· 1. astigmatisme. 2 , hypermetropie. 3. myopie. 4. presbyopie.

Vraag 11. Een 3-jaar oud meisje heeft e·en afwijkende oogstand waarbij het rechter oog te veel naar nasaal staat. De oogstandsafwijking heet:

1. cyclotropie. 2. esotropie. 3. exotropie. 4. hypertropie.

Vraag 12. U onderzoekt een kind op scheelzien door naar de lichtreflectiebeeldjes van uw penlight in de cornea te kijken. U ziet dat in het afwijkende odg het reflectiebeeldje op dè rand van de cornea (limbus comeae) staat. De scheelzienshoek bedraagt dan ongeveer:

1. s·. 2. 15°. 3. 30°. 4. 45".

Page 4: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

- Vraag 13. U wilt de visus bepalen bij een kind van 3 jaar. De visuskaart die u hiervoor het beste kunt gebruiken is de kaart met

1. cijfers. 2. E-haken. 3. plaatjes. 4. ringen van Landolt.

Vraag 14. Een moeder van e.en meisje van i jaar oud meO<t op dat de rechter pupil van haar dochtertje vaak wit oplicht, Van onderstaande aandoeningen wordt leukocorie het vaakst veroorzaakt door:

1. choroide.a-melanoom. 2. congenitaal cataract. 3. juveniel glaucoom. 4. neuroblasfoom.

Vraag 15. Een 45-jarige man komt bij de huisarts omdat hij aan het linker oog een lager bovenooglid en een nauwere pupil heeft opgemerkt (ten opzichte van het rechter oog). De oogb.ewegingen zijn ongestoord. De meest waarschijnlijke oorzaak is:

1. Adie-syndroom. 2.. Homer-syndroom. 3. myasthenia gravis. 4. nervus oculomotoriusparese.

Vraag 16. Bij een 70-jarige man met openkamerhoekglaucoom heeft medicamenteuze behandeling onvoldoende effect. Van de onderstaande operatieve ingrepen is dan het meest geïndiceerd:

1. bevriezing van het corous ciliare. 2~ iridotomie. 3. perifere iridectomie. 4. trabeculectomie.

Vraag 17. Voor het stellen van de diagnose openkamerhoekglaucoom moet de patiënt aan bepaalde criteria voJdoen. Eén van die vereiste criteria is:

1 . gezichtsvelduitvaL 2. oogpijn in de anamnese. 3. verhoogde oogdruk. 4. Visusvermindering.

Vraag 18. Medicatie voor glaucoom kan systemische bijwerkingen veroorzaken. Bradye>ardie en bronohospasme zijn bekende bijwerkingen van:

1. acetazolamide (o.a. Diamox®). 2. pilocarpine (o.a. Pilogel®). 3. prostaglandine-analegen (o.a. Xalatan®) 4. timelol (o.a. Timoptol®).

Page 5: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

- Vraag 19. Een rood oog kan zich manifesteren met diverse afwijkingen. Vfln de ondergenoemde afwijkingen is er één het meest visusbedreigend. Dat is:

1. het hypopyon. 2. het hyposfagma. 3. de pinguecula. 4. het pterygium

Vraag 20. Metamorfapsis is een belangrijk oogsymptoom ometal het verwijst naar de locatie van de pathologie. Bij metamorfapsisklachten zit de pathologie in de:

1. cornea. 2. lens. 3. macula. 4. nervus opticus.

Vraag 21. Voor oogbewegingen wordt een heldere terminologie gebruikt. Een beweging van slechts één oog, vanuit de primaire positie in de richting van de neus, heet:

1 . abductie. 2. adductie . 3. convergentie. 4. diver.gentie.

Vraag 22. Om te beoordelen of beide ogen in dezelfde richting kunnen bewegen (bijvoorbeeld allebei naar rechts of allebei naar beneden) worden daarvoor bepaalde oogbewegingen onderzocht. Men onderzoekt dan de:

1. accommodaties. 2. ducties. 3. vergenties 4. versies.

Vraag 23. De belangrijkste oorzaak van vermijdbare blindheid wereldwijd is:

1. cataract. 2. glaucoom. 3. maculadegeneratie. 4. uveïtis.

Vraag 24. Stoornissen in het kleurenzien kunnen zowel aangeboren als verworven zijn. De aangeboren stoornissen in het kleurenzien komen in de bevolking voor bij ongeveer:

1. 2 % van de mannen. 2. 2 % van de vrouwen. 3. 8% van de mannen. 4. 8% van de vrouwen.

Vraag 25. De visus is gedefinieerd door de kleinste gezichtshoek waaronder iemand een letter kan herkennen. Als de gezichtshoek n keer groter moet zijn dan bij een gemiddelde persoon om het te kunnen onderscheiden, dan is de visus:

1. 1/n. 2. 5/n. 3. n. 4. 5n.

/

Page 6: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

KNO

Vraag 26. Er zijn 12 hersenzenuwen. Eén van deze hersenzenuwen verzorgt de sensibiliteit van het aangezicht. Dit is de:

1. n. accessorius. 2. n. facialis. 3. n. trigeminus.

Vraag 27. In het middenoor bevinden zich drie gehoorbeentjes. E€n daarvan is verbonden met de cochlea. Dit is de:

1. incus. 2. maJJeus. 3. stapes.

Vraag 28. Wat ligt op de ciliën van de haarcellen van het orgaan van Corti? Dit is:

1. de membrana tectoria. 2. een gelei met otoconiën.

Vraag 29. De trommelholte is opgebouwd uit vier zijwanden, een boven- en een onderwand. In één van deze wanden bevindt zich de opening naar de cellulae mastoideae. Dit is de:

1. anterisure wand. 2. mediale wand. 3. posferi·eure wand.

Vraag 30. Door drukverschillen kan bij reizen per vliegtuig soms een vervelende sensatie in het middenoor optreden. Een middel om dit te verhelpen is het kauwen van kauwgom. De drukverschillen worden dan meestal opgeheven. De drukverschillen verdwijnen als g.evolg van het:

1. doorslikken van het geproduceerde speeksel. 2. samentrekken van de kauwspieren.

Vraag 31 . Een otitis externa is e:en ontsteking van:

1. de gehoorgang. 2. de oorschelp;

Vraag 32. Een ontsteking van het mastoid (acute mastoïditis) is een complicatie van een acute middenoorontsteking. Welk van de volgende verschijnselen hoort typisch bij een acute mastoïditis? Dat is een:

1. dubbelzijdige klinische presentatie. 2. rood oor aan aangedane zijde. 3. trommelvliesperforatie. 4. zwelling van de gehoorgang achter-boveh.

l

Page 7: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 33. De ~telling: "Kinderen die opgroeien in een omgeving waarin gerookt wordt, hebben een verhoogde kans op een middenoorontsteking", is:

1. juist. -2. onjuist.

Vraag 34. Enkele factoren kunnen predisponeren tot het krijgen van een gehoorgangontsteking. Welke van de onderstaande factoren hoort daar niet bij :

1. allergische rhinitis. 2. de huidziekte psoriasis. 3. gehoorgangmanipulatie met een wattenstaafje. 4. zwemmen.

Vraag 35. Een patiënt heeft normale perceptieve drempels. Bij de proef van Weber hoort deze patiënt het geluid van de stemvork beter in het rechter oor dan in het linker oor. De meest waarschijnlijke diagnose is in dit geval:

1. OME (otitis media met effusie) in het rechteroor. 2. trommelvliesperforatie van het linker trommelvlies.

Vraag 36. Mevrouw Martens is verkouden. Ze is 3 weken geleden bevallen van een dochter. Haar dochter krijgt de borst. Mevrouw Martens zegt dat haar dochter bijna niet kan drinken omdat ze, net als zij zelf, ook wat neusverkouden ·aan het worden Is. Ook buiten de borstvoeding om lijkt ze wat moeilijk lucht te krijgen. De meest vóórkomende reden dat een zuigeling bij neusverstopping in ernstige ademnood komt, is:

1. de door infectie vergrote keelamandelen die de choanen afsluiten. 2. de door infectie vergrote neusamandel die de choanen afsluiten. 3. de hoge stand van de larynx bij een zuigeling.

Vraag 37. Om een aantal belangrijke functies van de neus ten volle tot hun recht te laten komen moet de lucht in de neus goed wervelen. Van essentieel belang voor deze werveling is het goed functioneren van de:

1. concha inferlor. 2. concha media. 3. neusklep. 4. neusvleugels.

Vraag 38. De heer Aarts heeft al een week last van een neusverstopping, hij krijgt er nu ook piJn m zijn rechter bovenkaak bij die wat uitstraalt naar zijn tanden. De arts constateert een rînosinusitis maxillaris. Essentieel voor de pathogenese van deze aandoening is:

1. een bacteriële infectie van de bovenste luchtwegen. 2. een dysfunctie van het osteomeatale complex.

Vraag 39. Jantje Kersten is een patiënt uit de zelfstudieopdracht "Neusverstopping" in dit blok. Hij heeft een qrbitaflegmone met mogelijk een abces. De arts handelt juist als hij Jantje:

1 . een kuur van een bèta-lactamase resistent breedspectrum penicilline geeft; 2. naar de KNO-arts stuurt voor endoscopische controle. 3. naar de oogarts stuurt voor ontlasting van de orbitaruimte.

Page 8: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 40. Mevrouw Caliskan, 60 jaar, klaagt sinds een paar dagen over pijn onder het linkeroog. Ze is niet verkouden of verkouden geweest. Bij onderzoek is haar neus beiderzijds normaal doorgankelijk. Mevrouw Caliskan denkt aan een kaakholteontsteking en wil penicilline. Wat is de beste handelwijze? De arts legt uit dat er waarschijnlijk:

1. geen sprake is van een ontsteking van haar kaakholte want dan is er meestal ook sprake van een rhinitis.

2. wel sprake is van een ontsteking van haar kaakholte en dat pijnstilling en een decongestativum een eerste keus van behandeling zijn.

3. wel sprake is van een ontsteking van haar kaakholte maar dat het geen bacteriële infectie is en dat daarom penicilline niet werkt.

Vraag 41 . Bij een man van 57 jaar is bij de stemvorkproeven links de luchtgeleiding wel gestoord en de beengeleiding niet gestoord. Deze bevindingen passen het beste bij een linkszijdig:

1. geleidingsverlies. 2. perceptieverlies.

Vraag 42. Men onderscheidt geleidings- en perceptief gehoorsverlies. Slechter horen bij kinderen speelt zich meestal af op het niveau van:

1. geleiding. 2. perceptie.

Vraag 43. Evert Is 45 jaar en recent met zijn kindsFen op een vakantiepark geweest waarbij frequent gebruik gemaakt is van het mooie subtropische zwemparadijs. Hij komt nu op uw spreekuur met een 'qoof gevoel' en een gevoel van slechter horen aan de rechterkant. Hij heeft dit nooit eerder gehad. Welke ooraandoening is het meest waarschijnlijk in deze casus? Dit is:

1. otitis externa. 2. otitis media acuta. 3. trommelvliesperforatie. 4. tubadysfunctie.

Vraag 44. Met een screeningsaudiometer wordt de luchtgeleidingscurve gemeten. Is het mogelijk om met dit toestel een inschatting te maken of verbetering te verwachten valt met een hoortoestel in het geval van een patiënt met perceptief gehoorsverlies?

1. Ja, dat is mogelijk. 2. Nee, dat is niet mogelijk.

Vraag 45. Een man van 56 jaar heeft een perceptief gehoorsverlies. Een alarmsymptoom hierbij is: het:

1 . langzaam optreden van dubbelzijdig perceptieverlies. 2. plotseling optreden van eenzijdig perceptieverfies.

Vraag 46. Een cholesteatoom kan leiden tot een conductiet gehoorverlies. Welk gehoorbeentje wordt meestal als eerste aangetast? Dit is de:

1. incus. 2. malleus. 3. stapes.

Page 9: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 47. Duizeligheid kan een teken zijn van een ernstige aandoening waarop de arts meteen actie dient te ondernemen. Een alarmteken bij duizeligheid Is:

1. braken. 2. diplopie. 3. orthostatische hypotensie.

Vraag 48 . . Een vrouw van 52 jaar heeft terugkerende aanvallen van draaiduizeligheid met gehoorvermindering en oorsuizen. De meest waarschijnlijk~ diagnose is:

1. neuritis vestibularis. 2. postcommotioneel syndroom. 3. ziekte van Ménière.

Vraag 49. Een vrouw van 42 jaar wordt onderzocht vanwege duizeligheid. Daarbij wordt een nystagmus vastgesteld. Deze bevinding past het beste bij:

1. angststoornis. 2. labyrinthitis. 3. presyncope.

Vraag 50. Cinnarizine is een middel tegen duizeligheid. Dit geneesmiddel behoort tot de groep van de:

1. antihistaminica. 2. prostaglandinesynthetaseremmers. 3. sero!onine-agonisten.

Page 10: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

DERMATOLOGIE

Vraag 51 . De huid bestaat o.a. uit de epidermis. Bij een doorsnede onderscheidt men in de epidermis een aantal lagen. In de richting van buiten (stratum corneum) naar binnen (stratum basale) gezien onderscheidt men achtereenvolgens: 1. stratum granulosum -stratum spinosum. 2. stratum spinosurn-stratum granulosum.

Vraag 52. De huid bestaat uit de epidermis, de dermis en de subcutis. In welke laag van de huid bevinden zich de capillairen? In de:

1. dermis. 2. epidermis.

Vraag 53. Bij de beschrijving van het klinisch onderzoek van de huid maakt de arts gebruik van effiorescenties. Zo is een papel (papula) een:

1. circumscripte, solide verhevenheid van de huid < 1 cm, die ontstaan is door cel-, weefsel- of vochttoename.

2. circumscripte, solide verhevenheid van de huid > 1 cm, die ontstaan is door cel-, weefsel- of vochttoename.

Vraag 54. Bij de beschrijving van het klinisch onderzoek van de huid maakt de arts gebruik van efflorescenties. Zo is lichenificatie:

1. een afname van het volume van de huidsamenstellende bestanddelen. 2. een defect van de huid beperkt tot de epidermis. 3. vergroving van het reliëf van de huid.

Vraag 55. De keuze van behandeling bij de verschillende dermatesen hangt onder andere af van de vochtigheidsgraad van de aandoening (nattend/droog). Een droog eczeem behandelt men met een:

1. crème. 2. lotion. 3. zalf.

Vraag 56. De topicale corticosteroïden zijn ingedeeld in vier werkzaamheidniveaus. Welk niveau is geïndiceerd bij een droog eczeem aan de handpalmen bij een 20-jarige jongeman?

1. klasse 2 corticosteroïd. 2. klasse 3 corticosteroïd.

Vraag 57. Topicale corticosteroïden kunnen lokale bijwerkingen geven. Welke van de volgende bijwerkingen horen niet thuis bij deze therapie:

1. dermatitis perioralis. 2. hyperpigmentatie.

Vraag 58. Het klinisch beeld van de verschillende huidaandoeningen kan erg typisch zijn. Zo wordt psoriasis vulgaris meestal gekenmerkt door in grootte variërende erythematopapulo­squameuze laesies die :

1. onscherp begrensd zijn. 2. scherp begrensd zijn .

Page 11: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 59. Bij welke vorm van psoriasis verdient het aanbeveling om een keelkweek of serologie af te nemen op verdenking van een streptokokkeninfectie? Dat betreft psoriasis:

1. guttata. 2. inversa.

Vraag 60. Welke topische therapie schrijft u voor bij een volwassen patiënt met een psoriasis vulgaris voor een periode van 6 weken:

1. klasse 3-corticoid zalf drie maal daags, dagelijks te gebruiken. 2. vitamine D3-zalf twee maal daag.s, dagelijks e gebruiken.

Vraag 61 . Het klinisch beeld van rosacea wordt o.a. gekenmerkt door:

1. comedonen. 2. teleangiëctasieën.

Vraag 62. Jeuk kan verschillende oorzaken hebben. Een ezelsbruggefje is het woord 'huidpasta'. De 'P' staat voor

1. prurigo. 2. pruritis. 3. psychogeen.

Vraag 63. De meest voorkomende maligne huidtumor is het:

1. basaalcelcarcinoom. 2. melanoom. 3. plaveiselcelcarcinoom.

Vraag 64. Kenmerkend bij veel basaalcelcarcinomen is :

1. de bruine pigmentatie. 2. de centrale hyperkeratotische plug. 3. het glanzende parelmoerrandje.

Vraag 65. Een aantal huidmaligniteiten heeft voorstadia, dit zijn premaligne huidafwijkingen. Morbus Bowen is een voorstadium van het:

1. basaalcelcarcinoom. 2. melanoom. 3. plaveiselcelcarcinoom.

Vraag 66. Een aantal chronische ziekten gaat gepaard met verhoogde risico's op andere gezondheidsproblemen. Diabetes mellitus geeft een verhoogd risico op:

1 . lymfecirculatiestoornissen. 2. microcirculatiestoornissen.

Vraag 67. Het gunstige effect van een compressjef verband op de wondgenezing bij een ulcus cruris wordt vooral veroorzaakt door vermindering van het oedeem eh verbetering van de:

1. arteriële circulatie. 2. rustpijn. 3. veneuze circulatie.

Page 12: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 68. Bij verdenking op een melanoom verricht men het volgende onderzoek:

1. histologisch onderzoek van een excisiebiopt 2. histologisch onderzoek van een incisiebiopt

Vraag 69. Bij circulatiestoornissen kunnen afwijkingen aan de huid worden gezien. Corona phlebectatica paraplantaris ziet men bij:

1. arteriële insufficiëntie. 2. insufficiëntie microcirculatie. 3. veneuze insufficiëntie.

Vraag 70. De meeste huidziekten hebben voorkeurslokalisaties op het lichaam. Bij atopisch eczeem zitten de huidafwijkingen met name op de:

1. buigzijden van de extremiteiten. 2.. nates in een symmetrische verdeling. 3. strekzijden van de extremiteiten.

Vraag 71 . Er bestaan verschillende typen behandeling van huidmaligniteiten. De eerste keus therapie bij een nodulair basaalcelcarcinoom op de romp kleiner dan 1 cm is:

1. chirurg ische excisie. 2. cryotherapie. 3. radiotherapie.

Vraag 72. Een periorale dermatitis behandelt men met:

1. corticosteroïden crème, klasse 2. 2. metronidazol crème.

Vraag 73. Een enkel-arm index bepaling geeft informatie over het:

1. arteriële systeem. 2. lymfatische systeem. 3. veneuze systeem.

Vraag 74. Wat is de belangrijkste risicofactor voor het plaveiselcelcarcinoom van de huid?

1. overmatige blootstelling aan UV licht. 2. positieve familieanamnese. 3. roken van sigaretten.

Vraag 75. Dermatitis periaralis wordt gekenmerkt door erytheem en (papulo)pustels rond de mond en op de kin, met soms enige schilferihg. Deze~ndoening wordt meestal veroorzaakt door

1. gebruik van topicale corticosteroïden 2. gebruik van systemische corticoste oïden.

Page 13: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Geïntegreerd onderwijs

Vraag 76. Bij het testen op een allergie door middel van de huidpriktest wordt behalve door een druppel met het allergeen ook door een druppel met histamine in de huid geprikt. Als de huid niet reageert op de histaminedruppel en ook nie~ op de druppel met het allergeen betekent dit waarschijnlijk dat de persoon:

1. een antihistaminicum gebruikt. 2. niet allergisch is voor het betreffende allergeen.

Vraag 77. Alcha gaat direct niezen, krijgt jeukende ogen en wordt pieperig benauwd bij contact met katten. Ze is waarschijnlijk allergisch voor katten. Om een eventuele kattenallergie vast te stellen is een plaktest het meest geschikt.

1. juist. 2. onjuist.

Vraag 78. Jantien heeft eczeem aan haar oorlelletjes. Ze draagt oorbellen. Ze blijkt allergisch te zijn voor nikkel. De huidpriktest is de aangewezen test om een nikkelallergie te bevestigen. Dit is:

1. juist. 2. onjuist.

Vraag 79. Latex handschoenen worden gemaakt van het afgetapte sap van de rubberboom dat daarna bewerkt wordt met chemische stoffen. Het contactallergisch hande.czeern dat door het dragen van deze handschoenen ontstaat, wordt veroorzaakt door:

1. de chemische stoffen waarmee het latexsap is bewerkt. 2. de eiwitten die in of tussen de polymeerdeeltjes van het rubber zijn ingevangen. 3. het eigenlijke rubber: de polymeerdeeltjes van isopreen.

Vraag 80. Mijnheer Jansen heeft een wát licht jeukende plek op de strekzijde van de onderarm juist proximaal van de pols. Deze is ongeveer 4 cm in doorsnee. De arts ziet een erytheem met schilferende rand. Centaal is de plek aan het genezen Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

1. een contact-allergisch eczeem. 2. een schimmelinfectie.

Vraag 81 . Kees van Oestrum, voetballer, 19 jaar, heeft last van een verdikte nagel aan zijn grote teen. Het voetballen geeft hem last. De behandelend arts laat een kweek maken van een stuk nagel. De uitslag bevestigt uw vermoedelijke diagnose onychomycose. De meest voorkomende schimmelinfectie vah een teennagel is een:

1. candida infectie. 2. trichophyton infectie.

Vraag 82. Notaris van Kesteren heeft een ontsteking in de nek die erg pijnlijk is. De arts stelt de diagnose furunkel. De notaris wil graag een antibioticum. Als de arts een antibioticum geeft dan is het aangewezen middel een:

1. oraal te nemen breedspectrum antibioticum. 2. oraal te nemen penicillinaseresistent antibioticum. 3. oraal te nemen smalspectrum antibioticum.

/ { J

Page 14: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 83. Een erysipelas is een typisch voorbeeld va; e"' ·-recne ,e;: een~

1. diplokok. 2. stafylokok. 3. streptokok.

Vraag 84. Keesje Konijn, 4 jaar, heeft een paar dagen keelpijn met koorts. Hij wil nfe &en sn kan met moeite drinken. Daarnaast is er een symptoom dat het meest specifiek verwijst naar een streptokokken keelinfectie . Dit betreft een:

1. discreet erytheem dat verspreid over zijn lichaam voorkorpt. 2. dubbelzijdige lymfeklierzwelling bij de kaakhoeken. 3. vies geel exsudaat op zijn tonsillen.

Vraag 85. Sofie Peerden,21 jaar, heeft als kind acuut reuma gehad. Ze heeft sinds 2 dagen keelpijn met koorts tot 40 graden. Ze heeft erg veel moeite met slikken. Bij inspectie van de keel vindt de arts geen infi ltraat of abces. De huisarts besluit een penicilline te geven. Aangewezen is een:

1. breedspectrum penicilline. 2. penicillinase resistent breedspectrum penicilline. 3. penicillinase resistent smalspectrum penicilline. 4. smalspectrum penicilline.

Vraag 86. Mevrouw Van derAais 45 jaar oud. In het verleden hebt u haa'r een paar maallangdurig behandeld voor erysipelas aan het linker been. Verder is ze kerngezond. Dit linker been is door de jaren heen wat dikker geworden dan het rechter en de huid is non-pitting. De meest waarschijnlijke reden is: --

1. oedeem ten gevolge van aantasting van het lymfatische systeem. 2. oedeem ten gevolge van aantasting van het veneuze systeem.

Vraag 87. De meest voorkomende complicatie van een onbehandelde erysipelas infectie is:

1. karbunket 2. meningitis. 3. sepsis.

Vraag 88. Pietertje de Haas, 1,5 jaar oud, heeft uitslag verspreid over zijn hele lichaam. Op het dagverblijf he·erst waterpokken en de huisarts denkt dat Pietertje er ook last van heeft. Waterpokken wordt veroorzaakt door:

1. een herpes simplex infectie. 2. een varicella zester infectie.

Vraag 89. De heer Kruidvat, 54 jaar, heeft last van een pijnlijk rood oog links. Tevens heeft hij last van een pijnlijk erytheem met blaasjes op het bovenoog lid, het voorhoofd en de neus links. De arts constateert een herpesinfectie. Bij inspectie van het oog zoekt de arts naar het symptoom dat heel kenmerkend is voor een herpes infectie _van het oog. Dit symptoom is een:

1. ulcus dendriticum. 2. ulcus durum. 3. ulcus perforans. 4. ulcus redens.

Page 15: 2 tJ uw - IFMSA1. nervus abducens. 2. nervus oculomotorius. 3. nervus opticus. Vraag 9. Voor binoculair enkelzien bij blik naar links-onder is een normale funct)e nodig van bepaalde

Vraag 90. Mevrouw de Beer, 60 jaar, verteft dat ze op haar buik een pijnlijke plek ;ra·!:: . :; · ~­liggende blaasjes heeft. De huid ter plaatse is ook wat rood gekleurd. De a.-.s CE-.- :;:;­

gordelroos. Bij gordelroos is de uitslag vrijwel altijd eenzijdig en overschrijdt de middellijn var -= niet. Dit is:

1. juist. 2. onjuist.

Vraag 91. Mevrouw de Hond, 50 jaar, vertelt dat ze op haar buik een pijnlijke plek met bij elkaar liggende blaasjes heeft. De arts zegt haar dat het gordelroos is en dat het veroorzaakt wordt door een virus. Mevrouw vraagt wanneer ze deze in"ecue heeft opgelopen. Ze heeft deze infectie waarschijnlijk opgelopen:

1. binnen nu en 2 weken gelede 2. op kinderleeftijd. 3. tussen 2 en 4 weken gelees-

Vraag 92. Een herpes genitalis infectie neigt t~ -ecidiveren. De belangrijkste oorzaak daarvan is:

1. intracellulair verblijf van het v ·~-s · zenuwcellen. 2. dat er geen immuniteit ontstaat _- -n·ectie. 3. herbesmetting door promiscue se{(Sl)eel gedrag.